Home

Hoge Raad, 25-03-2011, BL6566, 09/01416

Hoge Raad, 25-03-2011, BL6566, 09/01416

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
25 maart 2011
Datum publicatie
25 maart 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BL6566
Formele relaties
Zaaknummer
09/01416

Inhoudsindicatie

Motorrijtuigenbelasting; artikel 20 Algemene wet inzake rijksbelastingen; artikel 72, lid 1, aanhef en letter n, en artikel 76 Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994; wijze van naheffen bij niet voldoen aan voorwaarden voor toepassing taxivrijstelling.

Boete; artikel 67c Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Uitspraak

Nr. 09/01416

25 maart 2011

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X1 te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 17 februari 2009, nrs. 07/00585 tot en met 07/00587, 07/00589 en 07/00591, betreffende onder meer een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen en de daarbij gegeven boetebeschikking, een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en de daarbij gegeven boeteschikking, en navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven boetebeschikkingen.

1. Het geding in feitelijke instanties

1.1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen opgelegd, alsmede een boete. Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd.

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 06/1750) heeft het beroep betreffende de boetebeschikking gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur betreffende de boetebeschikking vernietigd, de boete verder verminderd, en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar voor zover deze de naheffingsaanslag betreffen vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd, en de uitspraak van de Rechtbank voor het overige bevestigd.

1.2. Aan belanghebbende is over het tijdvak 2 juli 1999 tot en met 1 januari 2000 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd, alsmede een boete. Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd.

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 06/1752) heeft het beroep betreffende de boetebeschikking gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar betreffende de boetebeschikking vernietigd, de boete verder verminderd, en het beroep betreffende de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft ook tegen die uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank betreffende de boetebeschikking vernietigd, de uitspraak op bezwaar betreffende de boetebeschikking vernietigd, de boete verder verminderd, en de uitspraak van de Rechtbank voor het overige bevestigd.

1.3. Aan belanghebbende zijn over de jaren 1998 en 1999 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede boetes. Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrifte vervatte uitspraken, de navorderingsaanslagen gehandhaafd en de boetes verminderd.

De Rechtbank te Haarlem (nrs. AWB 06/1746 tot en met 06/1749) heeft de tegen die uitspraken ingestelde beroepen betreffende de boetebeschikkingen gegrond verklaard, de boetes verder verminderd, en de beroepen voor het overige ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft eveneens tegen die uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken op bezwaar betreffende de navorderingsaanslagen vernietigd, en de uitspraak van de Rechtbank voor het overige bevestigd.

1.4. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof in de zaak met nr. 07/00586 betreffende de boetebeschikking die gelijktijding met de naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting is opgelegd, alsmede voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof in de zaken met nrs. 07/00587 en 07/00589 betreffende de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie en voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie zijn ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft het incidentele beroep beantwoord.

De Staatssecretaris heeft in het incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend.

De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten heeft op 5 februari 2010 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het principale beroep in cassatie, en met betrekking tot het incidentele beroep geconcludeerd dat aan behandeling daarvan niet wordt toegekomen.

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de in het principale beroep aangevoerde klachten

3.1. Voor zover de klachten zijn gericht tegen het oordeel van het Hof dat het vermoeden is gerechtvaardigd dat de auto van belanghebbende in april 1998 is voorzien van een kilometertelleronderbreker, en dat belanghebbende dit vermoeden niet heeft ontzenuwd, falen zij. Het bestreden bewijsoordeel berust op de aan het Hof voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen. De tegen dit oordeel gerichte klachten falen derhalve.

3.2. Voor zover de klachten in wezen inhouden dat belanghebbende zich ter zitting van het Hof niet gehoord voelde en dat hij zich niet voldoende heeft kunnen verdedigen, is geen steun te vinden in de uitspraak van het Hof of in het proces-verbaal van de zitting die voor de Hoge Raad de enige kenbronnen zijn van hetgeen ter zitting is voorgevallen. De klachten falen derhalve wegens gebrek aan feitelijke grondslag.

3.3. Voor zover ten slotte de klachten zijn gericht tegen het oordeel van het Hof in de zaak met nr. 07/00586 omtrent de naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting, slagen deze op de gronden die zijn vermeld in het aan dit arrest gehechte en geanonimiseerde arrest van de Hoge Raad van 26 november 2010, nr. 09/00749, LJN BL6471.

4. Beoordeling van het middel dat is voorgesteld in het incidentele beroep met betrekking tot de bij de naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting gegeven boetebeschikking

Het middel, gericht tegen 's Hofs oordeel in de zaak met nr. 07/00586 omtrent de aan belanghebbende opgelegde boete, slaagt op de gronden die zijn vermeld in het hiervoor in 3.3 vermelde arrest van de Hoge Raad.

5. Het voorwaardelijke incidentele beroep

Nu het principale beroep niet tot vernietiging van 's Hofs uitspraak in de zaak met nr. 07/00585 aangaande de naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen leidt, is de voorwaarde waaronder het incidentele beroep is ingesteld, niet vervuld. Dat beroep behoeft derhalve geen behandeling.

6. Slotsom

Gelet op het hiervoor in 3 en 4 overwogene kan 's Hofs uitspraak in de zaak met nr. 07/00586 niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

7. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

8. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart zowel het principale beroep in cassatie van belanghebbende als het incidentele beroep in cassatie van de Staatssecretaris gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof doch uitsluitend voor zover deze is gedaan in de zaak met nr. 07/00586,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van die zaak met inachtneming van dit arrest, en

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 223.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2011.