Home

Hoge Raad, 21-01-2011, BP1468, 10/01230

Hoge Raad, 21-01-2011, BP1468, 10/01230

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
21 januari 2011
Datum publicatie
21 januari 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BP1468
Formele relaties
  • In sprongcassatie op: ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ4747, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Zaaknummer
10/01230

Inhoudsindicatie

Artikel 8:41 Awb. Beroep niet-ontvankelijk nu de Inspecteur alsnog geheel aan de bezwaren van belanghebbende tegemoet is gekomen. Wel vergoeding griffierecht.

Uitspraak

Nr. 10/01230

21 januari 2011

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 1 februari 2010, nr. 08/631 IB/PVV V, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van de Rechtbank betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd (hierna: de aanslag). Bij gelijktijdig gegegeven beschikking is tevens heffingsrente in rekening gebracht. De aanslag en de in rekening gebrachte heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur verminderd.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank.

De Rechtbank heeft bij uitspraak van 23 april 2009 (nr. AWB 08/631 IB/PVV) het tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan belang. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank op het verzet is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. Nadat beroep bij de Rechtbank was ingesteld is de Inspecteur alsnog geheel aan belanghebbendes klachten met betrekking tot de aanslag tegemoetgekomen, en heeft hij de aanslag nader verminderd overeenkomstig de door belanghebbende gedane aangifte.

3.2.1. Daardoor was niet langer sprake van een geschil met betrekking tot de aanslag. De Rechtbank heeft daarom terecht het door belanghebbende ingestelde beroep tegen de uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk verklaard, in aanmerking genomen dat belanghebbende niet heeft gesteld dat hij als gevolg van de te hoge aanslag schade heeft geleden die uit iets anders bestaat dan proceskosten (zie HR 3 december 2010, 09/04397, LJN BO5988). Voor zover de middelen zich richten tegen de niet-ontvankelijkverklaring falen zij derhalve.

3.2.2. In gevallen waarin hij een rechtsmiddel niet-ontvankelijk verklaart omdat het bestuursorgaan geheel aan de bezwaren van de belanghebbende is tegemoetgekomen, behoort de rechter vergoeding van griffierecht te gelasten, en dient hij als hoofdregel het bestuursorgaan te veroordelen in proceskosten die op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voor vergoeding in aanmerking komen (vgl. het hiervoor vermelde arrest van 3 december 2010).

3.2.3. Voor zover de middelen betogen dat de Rechtbank ten onrechte niet heeft gelast dat het griffierecht wordt vergoed, slagen zij derhalve.

3.3. De middelen slagen ook voor zover zij betrekking hebben op de beslissing van de Rechtbank om het beroep met betrekking tot de heffingsrente niet-ontvankelijk te verklaren. De Inspecteur heeft, toen hij de aanslag verminderde, de in rekening gebrachte heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. Dat brengt echter niet mee dat hij geheel is tegemoetgekomen aan het beroep voor zover dat moet worden opgevat als een beroep tegen de uitspraak op het bezwaar inzake de heffingsrente. Belanghebbende heeft namelijk voor de Rechtbank aangevoerd dat in zijn geval in het geheel geen heffingsrente in rekening mocht worden gebracht. De Rechtbank is er daarom in haar uitspraak op verzet ten onrechte van uitgegaan dat belanghebbende ook met betrekking tot de heffingsrente geen belang meer had bij zijn beroep.

3.4. De uitspraak van de Rechtbank kan niet in stand blijven. Het verzet dient gegrond te worden verklaard. De Rechtbank dient het onderzoek voort te zetten in de stand waarin het zich bevond, met inachtneming van dit arrest.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten voor het geding in cassatie. Ten aanzien van de door belanghebbende verzochte vergoeding van verletkosten in de verzetprocedure zal de Rechtbank alsnog een beslissing moeten nemen, nu het verzet gegrond wordt verklaard (vgl. HR 12 februari 2010, nr. 09/01205, LJN BL3600, BNB 2010/134).

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van de Rechtbank op het verzet,

verklaart het verzet tegen de uitspraak van de Rechtbank van 23 april 2009 gegrond,

verstaat dat die uitspraak vervalt en dat de Rechtbank het onderzoek moet voortzetten in de stand waarin het zich bevond, en

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de indiening van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 111.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer J.W.M. Tijnagel als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2011.