Hoge Raad, 14-10-2011, BP2989, 09/05016
Hoge Raad, 14-10-2011, BP2989, 09/05016
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 oktober 2011
- Datum publicatie
- 14 oktober 2011
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2011:BP2989
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP2989
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSGR:2009:BK9652, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 09/05016
Inhoudsindicatie
Art. 28, lid 5 IW 1990. Belastingaanslag is ook in meer dan één termijn invorderbaar indien die aanslag met het oog op de betalingskorting in één keer wordt betaald.
Uitspraak
nr. 09/05016
14 oktober 2011
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 oktober 2009, nr. BK-08/00316, betreffende een beschikking invorderingsrente.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Deze voorlopige aanslag is op 2 juni 2006 verminderd, waarbij bij beschikking invorderingsrente is vergoed. Deze beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Ontvanger gehandhaafd.
De Rechtbank te 's-Gravenhage (nr. AWB 07/490 IW) heeft het tegen deze uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 30 december 2010 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris van Financiën heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 31 januari 2005 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd voor het jaar 2005.
3.1.2. Op het aanslagbiljet is vermeld dat de aanslag in elf gelijke termijnen mag worden betaald. De eerste termijn verviel op 28 februari 2005. De tweede en volgende termijnen vervielen telkens een maand later. De laatste termijn verviel daarom op 31 december 2005.
3.1.3. Belanghebbende heeft het bedrag van de aanslag, verminderd met de betalingskorting, voor afloop van de eerste betalingstermijn voldaan.
3.1.4. De hiervoor in 3.1.1 bedoelde voorlopige aanslag is op 2 juni 2006 door de Inspecteur verminderd. In verband hiermee is invorderingsrente vergoed over het tijdvak van 1 januari 2006 tot en met 2 juni 2006.
3.2. Voor het Hof was in geschil welk aanvangstijdstip in aanmerking moet worden genomen bij de berekening van het bedrag aan invorderingsrente. Belanghebbende stelde zich op het standpunt dat het aanvangstijdstip 1 maart 2005 moet zijn. De Ontvanger betoogde dat 1 januari 2006 het aanvangstijdstip is.
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat in het onderhavige geval ingevolge artikel 28, lid 5, van de Invorderingswet 1990 (tekst tot 1 januari 2009) invorderingsrente moet worden vergoed vanaf 1 januari 2006, zijnde de dag na de vervaldag van de laatste voor de voorlopige aanslag geldende betalingstermijn. Het Hof is er daarbij van uitgegaan dat hier sprake is van een belastingaanslag die in meer dan één termijn invorderbaar is, en dat daaraan niet kan afdoen dat belanghebbende die aanslag met het oog op de betalingskorting in één keer heeft betaald. De wetsgeschiedenis biedt naar het oordeel van het Hof geen aanknopingspunten voor belanghebbendes andersluidende standpunt.
3.4. Het Hof heeft op goede gronden een juiste beslissing gegeven. De klachten falen derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp, M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F.Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2011.