Hoge Raad, 25-11-2011, BP3011, 10/01498
Hoge Raad, 25-11-2011, BP3011, 10/01498
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 november 2011
- Datum publicatie
- 25 november 2011
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2011:BP3011
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP3011
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSGR:2010:BL6270, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 10/01498
Inhoudsindicatie
Beslissing overeenkomstig HR 28 oktober 2011, nr. 10/02166, LJN BP3068.
Uitspraak
Nr. 10/01498
25 november 2011
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Minister van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 maart 2010, nrs. BK-09/00443 tot en met 09/00445, betreffende "rentebeschikkingen" ten aanzien van X N.V. te Z (hierna: belanghebbende).
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een voorlopige aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd. Deze voorlopige aanslag is op 16 februari 2008 verminderd, waarbij invorderingsrente is vergoed.
De Rechtbank te 's-Gravenhage (nrs. AWB 08/3357 VPB, 08/3362 VPB en 08/3364 VPB) heeft door belanghebbende ingestelde beroepen, waaronder het beroep betreffende de rentevergoeding over het onderhavige jaar 2007, niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het beroep met betrekking tot het jaar 2007 gegrond verklaard, naar de Hoge Raad begrijpt de beschikking inzake invorderingsrente behorend bij de vermindering van de voorlopige aanslag over 2007 verminderd tot nihil en aan belanghebbende een bedrag aan heffingsrente toegekend.
De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Minister heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld. Het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.
De Minister heeft het incidentele beroep beantwoord.
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 30 december 2010 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie van de Minister.
Belanghebbende en de Staatssecretaris van Financiën hebben schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen en ambtshalve
3.1. De door de Minister voorgestelde middelen falen op de gronden vermeld in de onderdelen 4.1 en 4.2 van het heden tussen partijen gewezen arrest in de zaak nr. 10/01510 over het jaar 2006 (hierna: het arrest over het jaar 2006).
3.2. Het incidentele beroep van belanghebbende slaagt op de gronden vermeld in onderdeel 4.3.3 van het arrest over het jaar 2006.
3.3. Ambtshalve overweegt de Hoge Raad dat het Hof een te hoge vergoeding van heffingsrente heeft toegekend, omdat het ook heffingsrente heeft vergoed over de periode na afloop van het belastingtijdvak (2007). Gelet op hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in onderdeel 4.1.12 van het arrest van 30 september 2011, nr. 10/02171, LJN BP3080, V-N 2011/49.4 (hierna: het arrest van 30 september 2011), geeft de uitspraak van het Hof in zoverre blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
4. Slotsom
4.1. Gelet op het hiervoor in 3.2 en 3.3 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat het rentenadeel voor belanghebbende ten gevolge van de vermindering van de voorlopige aanslag, berekend over het tijdvak van 1 juli tot en met 31 december 2007, € 1.108.006 bedraagt. In overeenstemming met onderdeel 4.1.12 van het arrest van 30 september 2011 diende de Inspecteur dit nadeel te vergoeden. De Hoge Raad zal deze vergoeding verlenen.
5. Proceskosten
Wat betreft het incidentele cassatieberoep van belanghebbende zal de Staatssecretaris van Financiën worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 10/01510 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het principale beroep in cassatie van de Minister en het incidentele beroep in cassatie van belanghebbende gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
kent aan belanghebbende ter zake van vergoeding van heffingsrente een bedrag toe van € 1.108.006,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 448,
en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 1092,50, derhalve € 546,25, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp, M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2011.