Hoge Raad, 11-02-2011, BP3875, 10/01884
Hoge Raad, 11-02-2011, BP3875, 10/01884
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 11 februari 2011
- Datum publicatie
- 11 februari 2011
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2011:BP3875
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2010:BM1088, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 10/01884
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Afwaardering vordering wegens koersverlies? Hof heeft terecht belanghebbende belast met het bewijs dat haar vordering op haar aandeelhoudster in Amerikaanse dollars en niet in Nederlandse guldens luidde.
Uitspraak
Nr. 10/01884
11 februari 2011
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 1 april 2010, nr. P08/00322, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting en een daarbij gegeven beschikking als bedoeld in artikel 20b, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd. Gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag is het verlies van dat jaar bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld op nihil.
De aanslag en de beschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 07/4458) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbendes 50%-dochtervennootschap B B.V. heeft in het jaar 2000 aandelen in E Inc., waarvan de aandelen waren genoteerd aan de Nasdaq, verkocht aan A (hierna: de koper). In de betreffende koopovereenkomst van 2 augustus 2000 wordt als koopprijs een bedrag van USD 68 1/8 per aandeel genoemd. B B.V. heeft voor het bedrag van de koopprijs een vordering op de koper verkregen.
3.1.2. In 2001 heeft B B.V. de vordering op de koper gecedeerd aan belanghebbende. In de betreffende overeenkomst van 1 mei 2001 is vermeld dat B B.V. uit hoofde van de overeenkomst van 2 augustus 2000 een vordering van nominaal f. 3.991.559 op de koper heeft en dat deze vordering per 31 december 2001 inclusief 6 percent rente f. 4.090.017 bedraagt.
3.1.3. In haar jaarrekeningen en aangiften vennootschapsbelasting over de jaren vóór 2003 heeft belanghebbende de hiervoor in 3.1.2 bedoelde vordering (hierna: de vordering) steeds opgenomen voor een bedrag gelijk aan het in de overeenkomst van 1 mei 2001 vermelde bedrag van f. 3.991.559, vermeerderd met de per jaar bijgeschreven rente berekend op basis van dit bedrag in guldens.
3.1.4. Belanghebbende heeft in haar aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2003, uitgaande van haar standpunt dat (kennelijk in afwijking van het bepaalde in de hiervoor in 3.1.2 bedoelde overeenkomst) was overeengekomen dat de vordering in Amerikaanse dollars luidde, de vordering wegens koersverliezen afgewaardeerd.
3.2. Voor het Hof was in geschil of de Inspecteur deze afwaardering terecht niet heeft aanvaard. Het Hof heeft in dat kader geoordeeld - zakelijk weergegeven - dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vordering, in afwijking van de schriftelijke weergave in de overeenkomst van 1 mei 2001, van de administratieve verwerking van de vordering en van de berekening van de aan belanghebbende verschuldigde rente in de jaarrekening en de aangiften vennootschapsbelasting, in Amerikaanse dollars luidde.
3.3. De middelen, die zich tegen dit oordeel richten, falen. Uitgaande van een redelijke verdeling van de bewijslast heeft het Hof de bewijslast met betrekking tot de aan de afwaardering ten grondslag liggende stelling dat de vordering in Amerikaanse dollars luidde op belanghebbende mogen leggen op de grond dat belanghebbendes stelling afweek van de (ook) door haar ondertekende overeenkomst van 1 mei 2001 en van belanghebbendes administratieve verwerking van de vordering. 's Hofs oordeel berust voor het overige op de aan het Hof voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het oordeel is ook niet onvoldoende gemotiveerd.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2011.