Home

Hoge Raad, 18-03-2011, BP7955, 10/01981

Hoge Raad, 18-03-2011, BP7955, 10/01981

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 maart 2011
Datum publicatie
18 maart 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BP7955
Zaaknummer
10/01981

Inhoudsindicatie

Ontvankelijkheid. Artikelen 6:9 en 6:11 Awb. Het door de Rechtbank doorgezonden stuk dat als een hoger beroepschrift onderscheidenlijk een beroepschrift in cassatie moet worden aangemerkt, is niet tijdig ingediend. Omtrent verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding is niets gesteld of gebleken.

Uitspraak

Nr. 10/01981

18 maart 2011

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's Hertogenbosch van 2 april 2010, nr. 09/255, en de uitspraak van de Rechtbank te Breda van 6 februari 2009, nr. 08/754, inzake aanmaningskosten.

1. Het geding in feitelijke instanties.

1.1. Aan belanghebbende zijn ter zake van aan hem verzonden aanmaningen wegens niet-betaling van over de jaren 1999 en 2000 opgelegde naheffingsaanslagen kosten in rekening gebracht. Deze kosten zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Ontvanger van de Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de Ontvanger) gehandhaafd.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroep ingesteld bij de Rechtbank.

1.2. De Rechtbank (nr. AWB 08/755) heeft het beroep betreffende de aanmaningskosten voor de naheffingsaanslag over het jaar 1999 gegrond verklaard, de uitspraak van de Ontvanger vernietigd, de beschikking inzake de aanmaningskosten vernietigd en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof (nr. 09/255) heeft het hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank wegens overschrijding van de termijn voor het instellen van dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.

1.3. De Rechtbank (nr. AWB 08/754) heeft het beroep betreffende de aanmaningskosten voor de naheffingsaanslag over het jaar 2000 met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig voldoen van het verschuldigde griffierecht. Het door belanghebbende tegen die uitspraak gedane verzet is bij uitspraak van de Rechtbank van 6 februari 2009 ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft naar aanleiding van de uitspraak van de Rechtbank een geschrift ingediend bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft dat geschrift als een hoger beroepschrift aangemerkt en ter behandeling en beslissing doorgezonden naar het Hof.

Bij uitspraak van 2 april 2010, nr. 09/256, heeft het Hof zich onbevoegd verklaard in het hoger beroep.

1.4. De hiervoor in 1.2 vermelde uitspraak van het Hof en de hiervoor in 1.3 vermelde uitspraak van de Rechtbank van 6 februari 2009 zijn aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

De griffier van het Hof heeft overeenkomstig hetgeen door het Hof in de hiervoor onder 1.3 vermelde uitspraak daaromtrent is overwogen, de gedingstukken op de voet van artikel 6:15, lid 1, Awb ter verdere behandeling en beslissing doorgezonden naar de Hoge Raad.

Op 17 mei 2010 is ter griffie van de Hoge Raad een geschrift van belanghebbende ontvangen.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. Voor zover het beroep in cassatie is gericht tegen de uitspraak van het Hof, nr. 09/255, kunnen de klachten niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.2. Voor zover het beroep in cassatie is gericht tegen de uitspraak van de Rechtbank, nr. AWB 08/754, wordt met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie het volgende overwogen.

3.2.1. Blijkens een door de griffier van de Rechtbank op die uitspraak gestelde aantekening zijn afschriften daarvan aangetekend aan partijen verzonden op 16 februari 2009. Blijkens een door de griffier van de Rechtbank op belanghebbendes brief van 10 mei 2009 geplaatste aantekening is die brief op 13 mei 2009 ter griffie van de Rechtbank binnengekomen.

3.2.2. Aangezien de stukken van het geding geen aanleiding geven om te oordelen dat sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht is het tijdstip van indiening van belanghebbendes brief bij de Rechtbank bepalend voor het antwoord op de vraag of die brief als een tijdig bij de Hoge Raad ingediend beroepschrift in cassatie kan worden beschouwd. Gelet op de hiervoor in 3.2.1 vastgestelde feiten eindigde de in artikel 6:7 Awb gestelde termijn van zes weken op 30 maart 2009. Het vorenstaande brengt mee dat de als beroepschrift in cassatie aangemerkte brief niet binnen deze termijn door de Rechtbank is ontvangen. Het geschrift is evenmin tijdig ingediend in de zin van artikel 6:9, lid 2, Awb.

3.2.3. De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 18 oktober 2010, waarvan een ontvangstbevestiging is binnengekomen, erop gewezen dat de Minister in zijn verweerschrift in cassatie het standpunt heeft ingenomen dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk is. In dezelfde brief heeft de griffier belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zaak toe te laten lichten of een conclusie van repliek in te dienen. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Feiten en omstandigheden die maken dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest, zijn gesteld noch gebleken.

3.2.4. Gelet op het hiervoor in 3.2.2 en 3.2.3 overwogene moet het beroep in cassatie, voor zover gericht tegen de uitspraak van de Rechtbank, niet-ontvankelijk worden verklaard.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie, voor zover gericht tegen de uitspraak van het Hof, ongegrond, en

verklaart het beroep in cassatie, voor zover gericht tegen de uitspraak van de Rechtbank, niet-ontvankelijk.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren J.A.C.A. Overgaauw en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2011.