Hoge Raad, 25-03-2011, BP8950, 09/03851
Hoge Raad, 25-03-2011, BP8950, 09/03851
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 maart 2011
- Datum publicatie
- 25 maart 2011
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2011:BP8950
- Zaaknummer
- 09/03851
Inhoudsindicatie
Artikel 120 Waterschapswet. Indeling in omslagklassen. Belang bij de werkzaamheden van het waterschap. Hooggelegen landgoed op de Veluwe veroorzaakt geen waterbezwaar.
Uitspraak
Nr. 09/03851
25 maart 2011
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van het Dagelijks Bestuur van het Waterschap Veluwe te Apeldoorn (hierna: het Dagelijks Bestuur) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 18 augustus 2009, nrs. 07/00288 t/m 07/00291 en 07/00293 t/m 07/00296, betreffende aan X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslagen in de omslagheffing ongebouwd.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1997 t/m 1999 en 2001 t/m 2005 aanslagen in de omslagheffing ongebouwd opgelegd, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de heffingsambtenaar van het Waterschap Veluwe (hierna: de heffingsambtenaar) zijn gehandhaafd.
De Rechtbank te Zutphen (nrs. 05/982 t/m 05/988 en 05/1042) heeft de tegen die uitspraken ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de uitspraken van de heffingsambtenaar alsmede de aanslagen vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Het Dagelijks Bestuur heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het Dagelijks Bestuur heeft de zaak doen toelichten door mr. dr. J.H. van Gelderen, advocaat te 's-Gravenhage.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. De onderhavige aanslagen hebben betrekking op een tweetal bospercelen met een oppervlakte van in totaal bijna 120 hectare, die tezamen een landgoed vormen en gelegen zijn in het hoofdstroomgebied Veluwemeer (hierna: het landgoed).
3.1.2. Het landgoed ligt op een hoogte van circa 22 meter boven NAP, de grondwaterspiegel (het freatisch vlak) ligt circa tien meter lager. Het landgoed heeft geen greppels, sloten of watergangen.
3.1.3. Met ingang van 1997 zijn de hooggelegen bos- en natuurgronden op de Veluwe in waterschapsverband gebracht. Hierbij is het landgoed opgenomen in het taakgebied van het waterschap Veluwe (hierna: het Waterschap).
3.2.1. Het Waterschap heeft, met toepassing van artikel 120 van de Waterschapswet, zijn taakgebied ingedeeld in omslagklassen en daartoe de Omslagklassenverordening waterschap Veluwe 1997 (hierna: de Verordening) vastgesteld.
3.2.2. Ten aanzien van het oppervlaktewater-kwantiteitsbeheer van het Waterschap is in artikel 5 van de Verordening het volgende vermeld:
1. Voor de ongebouwde onroerende zaken worden voor het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer vijf omslagklassen ingesteld. De ongebouwde onroerende zaken worden ingedeeld in één van de volgende omslagklassen:
(...)
* omslagklasse 4: ongebouwde onroerende zaken, gelegen in gebieden die belang hebben bij het in een ander gebied gelegen watergangenstelsel dan wel ongebouwde onroerende zaken gelegen in uiterwaarden die een beperkt belang hebben bij het daar aanwezige watergangenstelsel en bij bemaling;
* omslagklasse 5: ongebouwde onroerende zaken, gelegen in gebieden die geen belang hebben bij het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer.
3.2.3. Het landgoed is door het Waterschap ingedeeld in omslagklasse 4.
3.3. In geschil is of het landgoed terecht is ingedeeld in omslagklasse 4. Het Hof heeft geoordeeld dat het landgoed geen belang heeft bij het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer en daarom moet worden ingedeeld in omslagklasse 5. Hiertegen richt zich het middel.
3.4.1. Het Hof heeft terecht vooropgesteld dat op het Waterschap de last rust aannemelijk te maken dat het landgoed belang heeft bij het oppervlaktewater-kwantiteitsbeheer. Het Waterschap kan daarbij volstaan met bewijs ten aanzien van het waterstaatkundig, in de zin van waterhuishoudkundig, als eenheid te beschouwen gebied waarin het landgoed ligt, behoudens bijzondere omstandigheden die zich tegen heffing ten aanzien van juist deze percelen verzetten (zie HR 15 december 1999, nr. 34736, LJN AA4330, BNB 2000/112, HR 15 december 1999, nr. 33424, LJN AA4202, BNB 2000/113, en HR 22 oktober 2004, nr. 38862, LJN AR4364, BNB 2005/25).
3.4.2. Het Hof heeft vastgesteld dat uit het landgoed geen zichtbare bovengrondse doch enkel ondergrondse onzichtbare afstroming kan plaatshebben. Uitgaande van dit oordeel, dat in cassatie niet wordt aangevochten, komt het bij de vraag of het landgoed belang heeft bij het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer erop aan of het landgoed waterbezwaar oplevert. Daarbij moet ervan worden uitgegaan dat van waterbezwaar bij onzichtbare ondergrondse afstroming alleen sprake is indien die afstroming zodanig is dat zij kosten veroorzaakt, bijvoorbeeld doordat bij de dimensionering van de waterstaatkundige werken daarmee rekening moet worden gehouden.
3.5.1. Met betrekking tot het ingevolge 3.4.1 van hem verlangde bewijs is het Waterschap ervan uitgegaan dat als waterstaatkundige eenheid heeft te gelden het gehele deel van de Veluwe benoorden de lijn Apeldoorn-Harderwijk, tezamen met de lagere randgebieden aan weerszijden, langs de Randmeren respectievelijk de IJssel. Binnen dat deel van de Veluwe liggen gebieden die tot vier verschillende omslagklassen behoren. Dat betekent naar het oordeel van het Hof dat die gebieden op in waterhuishoudkundig opzicht relevante punten verschillen in hoedanigheid of ligging in de zin van artikel 120, lid 7, van de Waterschapswet (in de voor de onderhavige jaren geldende tekst; hierna: de Waterschapswet). Het Hof heeft onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 22 oktober 2004, nr. 38862, LJN AR4364, BNB 2005/25, geoordeeld dat het door het Waterschap bedoelde gebied niet kan worden aangemerkt als een in waterstaatkundig - in de zin van waterhuishoudkundig - opzicht als eenheid te beschouwen gebied. Het middel betoogt onder meer dat het Hof daarbij is uitgegaan van een onjuiste opvatting van het begrip waterstaatkundige eenheid.
3.5.2. Belanghebbende heeft zich voor het Hof tegen de aanslag verweerd met het argument dat haar landgoed - door het ontbreken van ondergrondse afstroming - geen waterbezwaar veroorzaakt. Het Waterschap kan ter ontkrachting van dat verweer niet volstaan met verwijzing naar gebieden met een andere hoedanigheid of ligging die het zelf, tezamen met het gebied waarin het onderhavige landgoed ligt, uit hoofde van zijn waterschapstaken of op enige andere waterstaatkundige grond als één waterstaatkundige eenheid beschouwt en waarvan vaststaat dat deze wél waterbezwaar veroorzaken. Honorering van die enkele verwijzing zou immers betekenen dat het Waterschap naar eigen inzicht zou kunnen bepalen welk gebied met het landgoed in waterhuishoudkundig opzicht een eenheid vormt. Dat verdraagt zich niet met het uitgangspunt dat aan de in 3.4.1 weergegeven rechtspraak ten grondslag ligt.
Het komt erop aan of vanuit een in waterhuishoudkundig opzicht als eenheid te beschouwen gebied waterbezwaar wordt veroorzaakt. Daarom diende het Waterschap aannemelijk te maken dat waterbezwaar wordt veroorzaakt vanuit een gebied waarbinnen het landgoed is gelegen en dat zich van andere gebieden onderscheidt in de wijze waarop daarin water wordt opgenomen of daaruit water wordt afgevoerd.
3.5.3. In 's Hofs oordeel ligt besloten dat de heffingsambtenaar geen feiten aannemelijk heeft gemaakt die meebrengen dat het landgoed met het onder 3.5.1 bedoelde gebied in waterhuishoudkundig opzicht een eenheid vormt. Gelet op hetgeen hierboven in 3.5.2 is overwogen, heeft het Hof zonder schending van enige rechtsregel aldus kunnen oordelen. Voor het overige berust dit oordeel op een aan het Hof voorbehouden waardering van bewijsmiddelen. In hetgeen het Hof onder 4.6 van zijn uitspraak heeft overwogen ligt besloten het oordeel dat het Waterschap geen aanknopingspunten heeft verschaft op basis waarvan (anderszins) een (kennelijk: voor de uitkomst van deze procedure relevant) groter gebied in aanmerking kan worden genomen dat in waterhuishoudkundig opzicht als eenheid is te beschouwen. Ook dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en berust voor het overige op een aan het Hof voorbehouden waardering van bewijsmiddelen.
's Hofs oordelen zijn voorts niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het Hof mocht daarbij de vraag of het Waterschap aannemelijk had gemaakt dat sprake was van waterbezwaar, beantwoorden aan de hand van het uitgangspunt dat het landgoed is aan te merken als een in waterhuishoudkundig opzicht als eenheid te beschouwen gebied. Het middel faalt dus op dit punt.
3.6. Het middel kan ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, A.H.T. Heisterkamp, M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2011.