Hoge Raad, 08-04-2011, BQ0421, 10/01134
Hoge Raad, 08-04-2011, BQ0421, 10/01134
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 8 april 2011
- Datum publicatie
- 8 april 2011
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2011:BQ0421
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARN:2010:BL2304, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 10/01134
Inhoudsindicatie
Artikel 17, lid 3, Wet WOZ. Waardering incourante onroerende zaak (stadion) op bedrijfswaarde? Van bedrijfsmatig gebruikte onroerende zaken is sprake indien de exploitatie geschiedt met het uitsluitende doel om daarmee winst te behalen.
Uitspraak
Nr. 10/01134
8 april 2011
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Z (hierna: het College) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 26 januari 2010, nr. 08/00032, betreffende een ten aanzien van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) genomen beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.
1. Het geding in feitelijke instanties
Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z (hierna: het stadion) voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 vastgesteld.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft het hoofd belastingen van de gemeente Z (hierna: de heffingsambtenaar) bij uitspraak de beschikking gehandhaafd.
De Rechtbank te Almelo (nr. 06/1086 WOZ) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd en de bij beschikking vastgestelde waarde verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Het College heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende is gebruiker van het stadion.
3.1.2. Belanghebbende huurt het stadion van de commanditaire vennootschap C.V. C (hierna: de CV). De juridische eigenaar van het stadion, B B.V., is beherend vennoot van de CV en heeft al haar activa en passiva (waaronder het stadion) in de CV ingebracht.
3.1.3. De heffingsambtenaar heeft de gecorrigeerde vervangingswaarde van het stadion naar de waardepeildatum 1 januari 2003 berekend op € 8.821.000. Daarbij is onder meer rekening gehouden met een functionele veroudering van 34,525 percent van de bruto gecorrigeerde vervangingswaarde minus de technische afschrijving.
3.1.4. Belanghebbende bepleit uit te gaan van de lagere bedrijfswaarde van het stadion. De heffingsambtenaar heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep gesteld dat het stadion niet bedrijfsmatig in de commerciële sfeer wordt geëxploiteerd en daarom niet naar de bedrijfswaarde dient te worden gewaardeerd. Daartoe heeft hij - onder verwijzing naar onder meer de jurisprudentie die is gewezen inzake het stadion de H te R - gesteld dat de doelstelling bij de exploitatie van het stadion niet is het behalen van een maximaal rendement, zoals bij een commerciële belegger, maar dat een sportieve en een maatschappelijke doelstelling alsmede het voortbestaan van het stadion bij die exploitatie voorop staat.
3.2. Het Hof heeft onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 17 februari 1999, nr. 33844, LJN AA2661, BNB 1999/174, geoordeeld dat het stadion rondom de peildatum bedrijfsmatig werd gebruikt omdat het niet vooral om in het algemeen belang gelegen redenen werd geëxploiteerd, en dat het overwegende belang bij de exploitatie van het stadion was gelegen in de commerciële verhuur. Op grond daarvan heeft het Hof de waarde van het stadion gesteld op de door belanghebbende verdedigde directe opbrengstwaarde, ten bedrage van € 1.288.985, welke waarde is berekend aan de hand van een kapitalisatie van de in de periode 2002-2006 gemiddeld aan de CV betaalde huurprijs.
Het middel komt tegen dit oordeel op.
3.3.1. Indien sprake is van een incourante onroerende zaak die in de commerciële sfeer wordt gebezigd, kan de gecorrigeerde vervangingswaarde niet hoger worden gesteld dan de bedrijfswaarde, dat is de waarde die de onroerende zaak in economische zin voor de huidige eigenaar vertegenwoordigt. Het Hof heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat deze waardering op bedrijfswaarde is voorbehouden aan bedrijfsmatig gebruikte onroerende zaken.
3.3.2. Waardering op bedrijfswaarde is passend indien de waarde van een zaak voor de eigenaar uitsluitend wordt bepaald door de mogelijkheid ervan bij te dragen aan de winst. In overeenstemming daarmee moet worden aangenomen dat van bedrijfsmatig gebruikte onroerende zaken zoals bedoeld in 3.3.1 slechts sprake is indien de exploitatie van die zaken geschiedt met het uitsluitende doel daarmee winst te behalen (vgl. HR 17 februari 1999, nr. 33844, LJN AA2612, BNB 1999/174). Daartoe volstaat in het onderhavige geval dus niet dat het overwegende belang bij de exploitatie is gelegen in de commerciële verhuur. 's Hofs andersluidende oordeel geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Bovendien is het Hof er kennelijk van uitgegaan dat alleen drijfveren van algemeen belang in de weg kunnen staan aan een bedrijfsmatige exploitatie in de hier bedoelde zin. Ook in zoverre getuigt zijn uitspraak van een onjuiste rechtsopvatting, aangezien ook andersoortige niet-commerciële drijfveren aan een zodanige exploitatie in de weg kunnen staan, zoals het nastreven van doelstellingen als weergegeven in 3.1.4 hierboven.
3.3.3. Het middel slaagt derhalve in zoverre. Het behoeft voor het overige geen behandeling.
3.4. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten van het geding in cassatie.
Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, A.H.T. Heisterkamp, M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2011.