Hoge Raad, 08-04-2011, BQ0427, 10/02085
Hoge Raad, 08-04-2011, BQ0427, 10/02085
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 8 april 2011
- Datum publicatie
- 8 april 2011
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2011:BQ0427
- Zaaknummer
- 10/02085
Inhoudsindicatie
Art. 8:55, lid 1, in verbinding met art. 6:9, lid 1 en 2, van de Awb. Oordeel dat het verzetschrift niet tijdig is ingediend is onbegrijpelijk.
Uitspraak
Nr. 10/02085
8 april 2011
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Breda van 2 april 2010, nr. AWB 07/4367, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van de Rechtbank betreffende een aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000 opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikkingen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Met betrekking tot voormelde aanslag heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 30 mei 2008 wegens het niet tijdig indienen van de gronden het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet wegens overschrijding van de verzettermijn niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak van de Rechtbank op het verzet is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Het verweerschrift is eveneens aan dit arrest gehecht
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. De uitspraak van de Rechtbank van 30 mei 2008 is aangetekend aan belanghebbende verzonden op 4 juni 2008.
3.1.2. De verzettermijn van zes weken eindigde daarom op 16 juli 2008.
3.2. De Rechtbank heeft een bij haar op 13 augustus 2008 binnengekomen brief van belanghebbende aangemerkt als verzetschrift. Gelet op de dagtekening en de datum van binnenkomst van deze brief heeft de Rechtbank geoordeeld dat het verzetschrift niet tijdig is ingediend. Daarvan uitgaande heeft zij het verzet wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen richt zich het middel.
3.3. Het middel slaagt. Uit door de Griffier van de Hoge Raad bij de Staatssecretaris van Financiën ingewonnen informatie blijkt dat belanghebbende reeds bij brief van 9 juli 2008 verzet heeft gedaan. Deze brief is blijkens het daarop geplaatste - wat de precieze datum betreft slecht leesbare - stempel in de maand juli 2008 bij de Rechtbank ingekomen. Het oordeel van de Rechtbank dat het verzetschrift bij haar op 13 augustus 2008 is binnengekomen is derhalve onbegrijpelijk.
3.4. De uitspraak van de Rechtbank op het verzet kan daarom niet in stand blijven. Verwijzing moet plaatsvinden voor een hernieuwde beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzet.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Over de kosten van het verzet zal de Rechtbank alsnog moeten beslissen.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank op het verzet,
wijst het geding terug naar de Rechtbank te Breda ter verdere behandeling van en beslissing op het verzet met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 448, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie van de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 874 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2011.