Home

Hoge Raad, 09-09-2011, BQ2071, 09/04984

Hoge Raad, 09-09-2011, BQ2071, 09/04984

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
9 september 2011
Datum publicatie
9 september 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BQ2071
Formele relaties
Zaaknummer
09/04984

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Resultaat uit overige werkzaamheden. Art. 3.91, lid 1, letter c, Wet IB 2001. Handel in opties.

Uitspraak

Nr. 09/04984

9 september 2011

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 12 maart 2010, nr. 08/00447, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

De Rechtbank te Breda (nr. AWB 07/2845) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 29 maart 2011 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende was vanaf 1985 tot en met 31 maart 2003 in loondienst werkzaam in de financiële sector, in het bijzonder op het gebied van beleggingsadviezen. In alle functies die belanghebbende in deze jaren heeft vervuld hield hij zich bezig met (advisering op het gebied van) beleggingen, vooral in beursfondsen die waren opgenomen in de zogeheten AEX-index.

3.1.2. Na de beëindiging van de hiervoor in 3.1.1 vermelde werkzaamheden in loondienst heeft belanghebbende eenzelfde soort werkzaamheden voortgezet voor en met dezelfde categorie klanten en contactpersonen. Met behulp van deze contactpersonen heeft belanghebbende bovendien, als onderdeel van die werkzaamheden, voor eigen rekening gehandeld in opties. De dagelijkse werkzaamheden van belanghebbende bestonden uit het doornemen van nieuwsbronnen en marktcommentaren, het volgen van markten en het nieuws alsmede het bewaken van posities (kopen en verkopen). Belanghebbende onderhield intensieve contacten met institutionele beleggers, beleidsbepalers van mondiale investeringsbanken en managers van (beursgenoteerde) bedrijven. De werkzaamheden besloegen op een doordeweekse dag ongeveer 10 tot 12 uur. Ook op zondagavond werkte belanghebbende nog enkele uren, ter voorbereiding op de nieuwe week.

3.1.3. Met de hiervoor in 3.1.2 aangeduide handel in opties heeft belanghebbende in het onderhavige jaar (2003) een verlies van € 68.821 geleden. Tevens heeft hij in dat jaar in verband met die handel € 1602 aan kosten gemaakt.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat het handelen in opties voor belanghebbende geen bron van inkomen opleverde. Het Hof heeft daartoe overwogen dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij met de handel voor eigen rekening en risico in (kortlopende) opties een meer dan louter speculatief uitzicht op het behalen van voordeel had. Dit zou anders zijn als belanghebbende met zijn deskundigheid, ervaring en relaties het koersverloop van de door hem gekochte (kortlopende) opties kan beïnvloeden, maar daaromtrent heeft hij verklaard dat dit juist niet het geval is, aldus het Hof.

3.3. De middelen, die zich met rechts- en motiveringsklachten tegen dit oordeel richten, falen. 's Hofs oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard en berustend op de aan het Hof voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onvoldoende gemotiveerd.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren J.A.C.A. Overgaauw en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2011.