Home

Hoge Raad, 13-05-2011, BQ4269, 10/02872

Hoge Raad, 13-05-2011, BQ4269, 10/02872

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 mei 2011
Datum publicatie
13 mei 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BQ4269
Formele relaties
Zaaknummer
10/02872

Inhoudsindicatie

Boete; administratieplicht; art. 67g, lid 2, AWR; art. 52 AWR; belanghebbende heeft niet voldaan aan administratieplicht; doorwerking interne compensatie voor belastingaanslag naar grondslag van de boete. Hof is buiten de rechtsstrijd getreden omdat de Inspecteur heeft ingestemd met vermindering van de boete.

Uitspraak

Nr. 10/02872

13 mei 2011

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 26 mei 2010, nr. 08/00517, betreffende (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven boetebeschikkingen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2000 tot en met 2002 (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede boetes. De aanslagen en boetes zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur verminderd.

De Rechtbank te Arnhem (nr. AWB 06/5850) heeft het tegen de uitspraken met betrekking tot de (navorderings)aanslagen ingestelde beroep ongegrond verklaard, het tegen de uitspraken met betrekking tot de boetebeschikkingen ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur met betrekking tot de boetebeschikkingen vernietigd, en de boetes verder verminderd.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de boetes vernietigd, de uitspraken van de Inspecteur met betrekking tot de boetes vernietigd, en de boetes verder verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1.1. Met het oog op betwisting van de door de Inspecteur in het geding gebrachte schriftelijke verklaring dat belanghebbende gedurende meerdere jaren kastekorten heeft verbloemd met gefingeerde leningen, heeft belanghebbende bij de motivering van zijn beroep te kennen gegeven als getuige te willen oproepen de persoon die deze verklaring heeft opgesteld. Belanghebbende heeft vervolgens deze persoon opgeroepen ter zitting van het Hof te verschijnen, maar deze persoon heeft belanghebbende voorafgaand aan de zitting te kennen gegeven niet voor het Hof te willen verschijnen en is ook niet verschenen.

3.1.2. Middel I betoogt dat het Hof bij zijn oordeel dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) ten onrechte is voorbijgegaan aan het hiervoor in 3.1.1 bedoelde aanbod bewijs te leveren door middel van het horen van een getuige, terwijl het Hof de door hem betwiste schriftelijke verklaring wel tot bewijs heeft gebezigd. Voorts voert middel II aan dat het Hof ten onrechte heeft nagelaten te beslissen op een door belanghebbende ter zitting aan het Hof gedaan verzoek de hiervoor in 3.1.1 bedoelde getuige op te roepen. Voor zover het Hof geacht moet worden op dat verzoek te hebben beslist, is deze beslissing ten onrechte niet gemotiveerd, aldus middel II.

3.2. Het Hof heeft zijn oordeel dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 52 van de AWR niet alleen gebaseerd op de inhoud van de hiervoor in 3.1.1 en 3.1.2 vermelde verklaring, maar ook op zijn - in cassatie niet bestreden - vaststellingen dat verkoopfacturen niet in de administratie zijn verantwoord, dat inkomsten uit opzetheling ten onrechte niet in de administratie zijn verantwoord en dat in de administratie inkoopfacturen zijn aangetroffen die valselijk (door belanghebbende) waren opgemaakt. De uitspraak van het Hof alsmede de stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat het gaat om meermalen voorkomende substantiële gebreken met betrekking tot de administratieve vastlegging van gegevens betreffende de onderneming van belanghebbende. Deze gebreken vormen op zichzelf bezien voldoende grond voor 's Hofs oordeel. Reeds hierom kunnen de middelen I en II niet tot cassatie leiden.

3.3.1. Over de boetebeschikking die verband houdt met de navorderingsaanslag over het jaar 2000, heeft het Hof geoordeeld dat de na het doen van de uitspraak op bezwaar toegepaste interne compensatie voor de aanslag, niet betekent dat de Inspecteur niet heeft voldaan aan de plicht uiterlijk bij het opleggen van die boete de gronden daarvan mee te delen. Daartoe heeft het Hof geoordeeld dat de in de boetemededeling omschreven gedragingen ook geacht kunnen worden te zien op de voor dat jaar verzwegen omzetten, waarmee bij het opleggen van de aanslag geen rekening is gehouden.

3.3.2. Middel III stelt dat het Hof met zijn hiervoor in 3.3.1 vermelde oordelen buiten de rechtsstrijd is getreden.

3.3.3. Het middel slaagt. Uit het verweerschrift in hoger beroep en het proces-verbaal van de zitting van het Hof blijkt dat de Inspecteur ermee heeft ingestemd dat het met de interne compensatie gemoeide belastingbedrag niet doorwerkt naar de boetegrondslag en dat de boete om die reden verder moet worden verminderd.

3.4. 's Hofs uitspraak kan niet stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

Bij het vaststellen van de winst over het jaar 2000 is een rekenfout gemaakt ten bedrage van € 1717. Van deze winst komt aan belanghebbende als vennoot een derde deel toe, waarvoor in zijn geheel het inkomstenbelastingtarief van 50 percent van toepassing is, hetgeen leidt tot een verschuldigd belastingbedrag van € 286. De boete is door de Inspecteur gesteld op 50 percent van het bedrag van de belasting, welk bedrag door de Rechtbank is verminderd met 20 percent wegens overschrijding van de redelijke termijn, en door het Hof verder is verminderd met 10 percent, gelet op de omstandigheid dat de aanslag met behulp van omkering en verzwaring van de bewijslast is vastgesteld. Met inachtneming van deze elementen dient de boete ten bedrage van € 5169 verder te worden verminderd met € 103.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 10/02870 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend voor zover deze de bij de navorderingsaanslag over het jaar 2000 gegeven boetebeschikking betreft,

vermindert die boete tot € 5066,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 111, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 874, derhalve € 437, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis, E.N. Punt, J.A.C.A. Overgaauw en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2011.