Home

Hoge Raad, 10-06-2011, BQ7637, 10/04843

Hoge Raad, 10-06-2011, BQ7637, 10/04843

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
10 juni 2011
Datum publicatie
10 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BQ7637
Formele relaties
Zaaknummer
10/04843

Inhoudsindicatie

Artikel 11, lid 3, AWR, Hoofdstuk VIIIA AWR, artikel 5:45 Awb. HR 29 april 2011, nr. 09/05158, LJN BN9685.

De Hoge Raad onderzoekt ambtshalve of de bevoegdheid tot het opleggen van de vergrijpboete door tijdsverloop is verstreken.

Uitspraak

Nr. 10/04843

10 juni 2011

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 september 2010, nr. P08/00432 t/m 08/00436, betreffende na te melden aanslagen, de daarbij gegeven boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede een vergrijpboete. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht. Voorts is aan belanghebbende voor het jaar 1998 een aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen opgelegd. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.

Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede een vergrijpboete. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht. Voorts is aan belanghebbende voor het jaar 1999 een aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen opgelegd. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.

De aanslagen, de boetebeschikkingen en de beschikkingen inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

De Rechtbank te Haarlem (nrs. AWB 07/5462 tot en met AWB 07/5466) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft met betrekking tot de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor het jaar 1998, de daarbij gegeven boetebeschikking en beschikkingen heffingsrente de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, zowel de aanslagen als de beschikkingen heffingsrente verminderd en de boetebeschikking vernietigd.

Het Hof heeft met betrekking tot de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 en de daarbij gegeven boetebeschikking en beschikking heffingsrente de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur vernietigd voor zover deze de boetebeschikking betreffen, het beroep gegrond verklaard, de boete verminderd en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd voor zover deze de aanslag en de beschikking heffingsrente betreft.

Het Hof heeft met betrekking tot de aanslag premie arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zelfstandigen voor het jaar 1999 en de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Ambtshalve aanwezig bevonden grond voor cassatie

4.1. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat de wettelijke termijn waarbinnen de Inspecteur mocht overgaan tot het opleggen van een vergrijpboete voor het jaar 1999 verstreken was op het moment waarop hij de boete voor dat jaar oplegde.

4.2. De belastingrechter dient in geval van een geschil over een bestuurlijke boete ambtshalve te onderzoeken of de bevoegdheid tot het opleggen van die boete door tijdsverloop is vervallen, ook indien een belanghebbende afstand heeft gedaan van een beroep op dat tijdsverloop (zie HR 29 april 2011 nr. 09/05158, LJN BN9685, V-N 2011/23.6). Het Hof had derhalve de boetebeschikking voor het jaar 1999 moeten vernietigen. 's Hofs uitspraak kan in verband daarmee niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

5. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof alsmede de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur, doch enkel voor zover deze betrekking hebben op de boete voor het jaar 1999,

vernietigt de boetebeschikking voor het jaar 1999,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 111, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 874 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2011.