Home

Hoge Raad, 08-07-2011, BR0387, 10/03467

Hoge Raad, 08-07-2011, BR0387, 10/03467

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 juli 2011
Datum publicatie
8 juli 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BR0387
Zaaknummer
10/03467

Inhoudsindicatie

Belastingheffing van functionarissen die werkzaam zijn bij de Europese Octrooiorganisatie. Onderscheid tussen functionarissen die onderdaan zijn van Nederland of duurzaam verblijf houden in Nederland en functionarissen die niet aan deze voorwaarden voldoen is niet in strijd met het verbod van discriminatie.

Uitspraak

nr. 10/03467

8 juli 2011

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende), alsmede het beroep in cassatie van de Minister van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 juli 2010, nr. BK-09/00815, betreffende een beschikking als bedoeld in artikel 6.2a van de Wet inkomstenbelasting 2001.

1. Het geding in feitelijke instanties

De Inspecteur heeft, gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van belanghebbende voor het jaar 2005, het bedrag van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek over dat jaar bij beschikking vastgesteld. Na daartegen gemaakt bezwaar, zijn deze aanslag en beschikking bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

De Rechtbank te 's-Gravenhage (nr. AWB 09/1715 IB/PVV) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de aanslag verminderd en het bedrag van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek nader vastgesteld. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Zowel belanghebbende als de Minister heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Belanghebbende en de Staatssecretaris van Financiën hebben over en weer een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3. Uitgangspunten in cassatie

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij was in 2005 in dienstbetrekking werkzaam bij de Europese Octrooiorganisatie. Hij werkte toen in Nederland voor het Europees Octrooibureau, en woonde in dat jaar in Nederland.

3.1.2. Belanghebbende heeft bij zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2005 (hierna: de aangifte IB/PVV) zijn salaris uit hoofde van zijn dienstbetrekking bij de Europese Octrooiorganisatie (hierna: het salaris) niet in aanmerking genomen bij het berekenen van de drempel voor aftrek van buitengewone uitgaven als bedoeld in artikel 6.24 van de Wet IB 2001 (tekst 2005, hierna: de drempel).

3.1.3. De Inspecteur heeft het salaris wel in aanmerking genomen bij het berekenen van de drempel.

3.1.4. Voorts heeft belanghebbende in zijn aangifte IB/PVV een bedrag van € 5608 als voordeel uit sparen en beleggen aangegeven. Ook de Inspecteur is er bij het nemen van de beschikking van uitgegaan dat dit bedrag als voordeel uit sparen en beleggen is aan te merken.

3.1.5. Voor het onderhavige belastingjaar 2005 heeft de Belastingdienst een - niet gepubliceerd - beleid gevoerd op grond waarvan werknemers van in Nederland gevestigde internationale organisaties, waaronder het Europees Octrooibureau, bij de heffing van inkomstenbelasting in aanmerking komen voor een vrijstelling in box 3, mits zij niet de Nederlandse nationaliteit hebben en evenmin duurzaam verblijf houden in Nederland.

4. Beoordeling van het door de Minister voorgestelde middel

4.1. Voor het Hof was onder meer in geschil of bij de berekening van de drempel het vrijgestelde inkomen van belanghebbende als functionaris van de Europese Octrooiorganisatie in aanmerking dient te worden genomen.

4.2. Het Hof heeft die vraag ontkennend beantwoord onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 4 juni 1986, nr. 23028, BNB 1986/281.

4.3. Het tegen dit oordeel gerichte middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in het arrest van de Hoge Raad van 4 februari 2011, nr. 10/01513, LJN BP2997, BNB 2011/153.

5. Beoordeling van het door belanghebbende voorgestelde middel

5.1. Voor het Hof was voorts in geschil of sprake is van discriminatie doordat een voordeel uit sparen en beleggen van belanghebbende in aanmerking wordt genomen, terwijl het in 3.1.5 vermelde beleid van de Belastingdienst (hierna: het beleid) meebrengt dat dergelijke voordelen niet in aanmerking worden genomen bij collega's van belanghebbende die geen onderdaan zijn van Nederland en hier evenmin duurzaam verblijf houden.

5.2. Het Hof heeft de in 5.1 bedoelde vraag ontkennend beantwoord. Hiertegen richt zich het middel van belanghebbende.

5.3.1. Het beleid berust op overeenkomstige toepassing van artikel 37 van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer (Trb. 1962, 159, hierna: het Verdrag). Hiermee wordt vooruitgelopen op de inwerkingtreding van een daarmee overeenstemmende regeling in de Overeenkomst van 27 juni 2006 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese Octrooiorganisatie betreffende het onderdeel van het Europees Octrooibureau in 's-Gravenhage (Trb. 2006, 155, hierna: de Overeenkomst).

5.3.2. Ingevolge artikel 37, lid 2, van het Verdrag gelden diplomatieke voorrechten en immuniteiten in de ontvangende staat, waaronder fiscale voorrechten, ook voor leden van het administratieve en technische personeel van een diplomatieke zending. Daarop wordt een uitzondering gemaakt indien deze personen onderdaan zijn van de ontvangende staat of daar duurzaam verblijf houden. Deze uitzondering kan worden verklaard door de band die deze personen hebben met de ontvangende staat, en die rechtvaardigt dat deze staat die personen in de belastingheffing betrekt.

5.3.3. Bij de Overeenkomst is in 2006 een overeenkomstige regeling getroffen voor personeel dat in Nederland werkzaam is bij het Europees Octrooibureau. De totstandkoming van deze regeling vloeit voort uit beleid dat het kabinet in 2005 heeft vastgesteld ter stimulering van de vestiging van internationale organisaties in Nederland. In het kader van dat beleid heeft het kabinet besloten de medewerkers van internationale organisaties die in Nederland zijn gevestigd op uniforme wijze te behandelen. Daarbij is beoogd aan te sluiten bij een internationaal ontwikkelde praktijk (Kamerstukken II 2004/2005, 30 178, nr. 1, blz. 10-11). Die uniforme behandeling houdt in dat het hoogste personeel van een internationale organisatie eenzelfde behandeling krijgt als diplomaten met gelijke rang van een ambassade, en dat het overige personeel gelijkgesteld wordt met administratief en technisch personeel van een ambassade, onder meer met betrekking tot fiscale voorrechten.

5.3.4. In artikel 10, lid 2, van de Overeenkomst is daartoe bepaald dat personeelsleden van het Europees Octrooibureau die hun werkzaamheden in Nederland uitoefenen, die - zoals belanghebbende - niet onder de regeling voor de hoogste functionarissen uit het eerste lid vallen en niet behoren tot het zogenoemde bedienend personeel, dezelfde voorrechten en immuniteiten genieten als die welke door Nederland overeenkomstig het Verdrag worden verleend aan administratief en technisch personeel van de diplomatieke vertegenwoordigingen die in Nederland zijn gevestigd.

Voor deze categorie personeelsleden gelden als gevolg daarvan fiscale voorrechten overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag, waaronder voorrechten met betrekking tot de heffing over voordelen uit sparen en beleggen, tenzij het gaat om personen die - zoals belanghebbende - onderdaan zijn van Nederland of in Nederland duurzaam verblijf houden. In artikel 10, lid 6, van de Overeenkomst is bepaald dat dit artikel niet van toepassing is op personen die de Nederlandse nationaliteit bezitten of duurzaam verblijf houden in Nederland. Daarmee kent die regeling eenzelfde beperking van de kring van personen die voor de fiscale vrijstellingen in aanmerking komen als artikel 37, lid 2, van het Verdrag. De verklaring voor deze beperking die hierboven in 5.3.2 is vermeld en die hier ook heeft te gelden, geeft een voldoende grondslag voor het oordeel dat het maken van het door belanghebbende aangevochten onderscheid in de Overeenkomst en in het hiervoor onder 3.1.5 voor 2005 gevoerde beleid niet van redelijke grond ontbloot is.

5.4. Gelet op het hiervoor in 5.3 overwogene is van discriminatie geen sprake. Het middel van belanghebbende faalt daarom.

6. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

7. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie van de Minister gegrond,

verklaart het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, en

bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, A.H.T. Heisterkamp, M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2011.