Hoge Raad, 09-12-2011, BR6384, 10/04551
Hoge Raad, 09-12-2011, BR6384, 10/04551
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 9 december 2011
- Datum publicatie
- 9 december 2011
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2011:BR6384
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BR6384
- In cassatie op:, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Zaaknummer
- 10/04551
- Relevante informatie
- Ziektewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2024], Ziektewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 3, Wetboek van Koophandel [Tekst geldig vanaf 15-11-2019], Wetboek van Koophandel [Tekst geldig vanaf 15-11-2019] art. 398, Burgerlijk Wetboek Boek 7 [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-07-2024], Burgerlijk Wetboek Boek 7 [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-07-2024] art. 610
Inhoudsindicatie
Art. 3 Ziektewet. Art. 398 Wetboek van Koophandel. Ontbreken schriftelijke arbeidsovereenkomst schepeling. Gevolgen voor verzekering Ziektewet.
Uitspraak
Nr. 10/04551
9 december 2011
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z, Kroatië (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 augustus 2010, nr. 09/311 ZW, betreffende een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het UWV) ingevolge de Ziektewet (hierna: de ZW).
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij besluit van 12 april 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het UWV de aanvraag van belanghebbende om toekenning van een uitkering op grond van de ZW afgewezen. Het UWV heeft het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De Rechtbank te Amsterdam (nr. 08/263 ZW) heeft het tegen die beslissing ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad.
De Centrale Raad heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van de Centrale Raad is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. B.F. Desloover, advocaat te Rotterdam. Het UWV heeft hierop schriftelijk gereageerd.
De Advocaat-Generaal C.W.M. van Ballegooijen heeft op 14 juli 2011 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende, woonachtig in Kroatië, is van 14 oktober 2001 tot 24 februari 2002 als fitter werkzaam geweest op het motorschip C (hierna: het schip).
3.1.2. Het schip was geregistreerd in het Nederlandse scheepsregister en voer onder Nederlandse vlag. Eigenares van het schip was de Nederlandse vennootschap D B.V. (hierna: D).
3.1.3. Belanghebbende heeft geen schriftelijke arbeidsovereenkomst met D gesloten.
3.1.4. Belanghebbende heeft het UWV verzocht hem met ingang van 24 februari 2002 een uitkering op grond van de ZW toe te kennen ter zake van een ongeval dat hem aan boord van het schip is overkomen.
3.1.5 Het UWV heeft deze aanvraag afgewezen. Het heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat belanghebbende op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet verzekerd was op grond van de ZW aangezien hij als schepeling geen schriftelijke arbeidsovereenkomst is aangegaan.
3.1.6. In geschil is of het UWV de aanvraag terecht heeft afgewezen.
3.2. De Centrale Raad heeft geoordeeld dat de aanvraag terecht is afgewezen. De Centrale Raad heeft daartoe overwogen dat belanghebbende niet verzekerd was op grond van de ZW, aangezien hij zijn werkzaamheden niet heeft verricht als uitvloeisel van een geldige arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Daarbij heeft de Centrale Raad doorslaggevende betekenis toegekend aan de omstandigheid dat belanghebbende voorafgaande aan het verrichten van zijn werkzaamheden aan boord van het schip geen schriftelijke arbeidsovereenkomst met D heeft gesloten. Hiertegen richten zich de klachten.
3.3.1. Ingevolge artikel 3, lid 1, van de ZW is werknemer de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat. Onder een privaatrechtelijke dienstbetrekking moet worden verstaan de betrekking waarin de werknemer staat tot de werkgever op grond van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.
3.3.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 398, lid 1, van het Wetboek van Koophandel dient de arbeidsovereenkomst tussen een zeewerkgever en een schepeling op straffe van nietigheid schriftelijk te worden aangegaan en door de schepeling persoonlijk te worden ondertekend. Deze formele vereisten en de daaraan verbonden sanctie van nietigheid zijn vooral gesteld in het belang van de schepeling.
3.3.3. In samenhang met doel en strekking van de ZW - het waarborgen van een geldelijke uitkering bij ziekte voor werknemers en bepaalde personen die daarmee maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld - brengt dit laatste mee dat onder arbeidsovereenkomst voor de toepassing van artikel 3, lid 1, van de ZW ook dient te worden begrepen een nageleefde overeenkomst tussen een zeewerkgever en een schepeling die voldoet aan de kenmerken bedoeld in artikel 7:610 BW en alleen nietig is omdat niet is voldaan aan de hiervoor in 3.3.2 bedoelde formele vereisten (vgl. HR 6 december 2002, nr. 36905, LJN AE4473, BNB 2003/67).
3.3.4. De klachten zijn derhalve gegrond
.
3.4. De uitspraak van de Centrale Raad, die berust op een andere rechtsopvatting, kan niet in stand blijven. Terugwijzing moet plaatsvinden voor een hernieuwde beoordeling van de zaak.
4. Proceskosten
Het UWV zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door de Centrale Raad zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor de Centrale Raad, van het geding voor de Rechtbank en in verband met de behandeling van het bezwaar een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Centrale Raad,
wijst het geding terug naar de Centrale Raad ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat het UWV aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 111,
en veroordeelt het UWV in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1748 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, A.H.T. Heisterkamp, M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2011.