Home

Hoge Raad, 14-10-2011, BT7393, 10/05391

Hoge Raad, 14-10-2011, BT7393, 10/05391

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
14 oktober 2011
Datum publicatie
14 oktober 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BT7393
Formele relaties
Zaaknummer
10/05391

Inhoudsindicatie

Art. 8:75, lid 1, Awb.

Ten onrechte geen proceskostenvergoeding toegekend voor verschijnen ter zitting.

Uitspraak

Nr. 10/05391

14 oktober 2011

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X Holding B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Haarlem van 9 november 2010, nr. AWB 10/1684, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2006.

1. Het geding in feitelijke instantie

Met betrekking tot voormelde aanslag heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 4 juni 2010 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat belanghebbende nalatig is gebleven in het aanvoeren van de gronden van het beroep. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet gegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft in één geschrift een conclusie van repliek ingediend en het incidentele beroep beantwoord.

3. Uitgangspunten in cassatie

Belanghebbende heeft verzet gedaan tegen de uitspraak van de Rechtbank van 4 juni 2010. Het verzet is behandeld ter zitting van de Rechtbank. De gemachtigde van belanghebbende is aldaar verschenen. De Rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard en de Inspecteur op de voet van artikel 8:75, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) veroordeeld in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. De Rechtbank heeft de proceskostenvergoeding ingevolge artikel 2, lid 1, aanhef en letter a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) gesteld op 0,5 (verzetschrift) maal 1 (wegingsfactor) maal € 437 = € 218.

4. Beoordeling van de in het principale beroep voorgestelde klacht

4.1. In cassatie klaagt belanghebbende dat de Rechtbank ten onrechte de Inspecteur niet heeft veroordeeld in de proceskosten voor het verschijnen ter zitting van de gemachtigde van belanghebbende.

4.2. Aan het verschijnen ter zitting in de verzetprocedure wordt in de bijlage bij het Besluit 0,5 punt toegekend. Uit de uitspraak van de Rechtbank blijkt niet dat de Rechtbank rekening heeft gehouden met het verschijnen ter zitting van de gemachtigde. De klacht is derhalve gegrond.

5. Beoordeling van de in het incidentele beroep voorgestelde klacht

De klacht kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

6. Slotsom

De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De uitspraak van de Rechtbank kan niet in stand blijven voor zover het de vergoeding van proceskosten betreft. De uitspraak van de Rechtbank en de stukken van het geding bevatten geen aanwijzingen dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval toekenning van een vergoeding voor het verschijnen ter zitting achterwege zou kunnen blijven. De door de Inspecteur aan belanghebbende te vergoeden proceskosten in het verzet worden daarom gesteld op 1 (verzetschrift en verschijnen zitting) maal 1 (wegingsfactor) maal € 437 = € 437.

7. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

8. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het principale beroep in cassatie van belanghebbende gegrond,

verklaart het incidentele beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën ongegrond,

vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch enkel voor wat betreft de beslissing omtrent de proceskosten,

veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het verzet bij de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 437 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 448, en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1311 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2011.