Home

Hoge Raad, 11-11-2011, BU3689, 10/01367

Hoge Raad, 11-11-2011, BU3689, 10/01367

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
11 november 2011
Datum publicatie
11 november 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BU3689
Formele relaties
Zaaknummer
10/01367

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Art. 4:12, aanhef en letter a, Wet IB 2001. In hoeverre vormen door een vennootschap gemiste huuropbrengsten een bij de aandeelhouder te belasten winstuitdeling?

Uitspraak

Nr. 10/01367

11 november 2011

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X2 te Z, België (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 januari 2010, nr. 07/00001, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

De Rechtbank te Breda (nr. AWB 05/1523) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. F.J.H.M. Berndsen, advocaat te Breda.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende is directeur en (middellijk) enig aandeelhouder van X1 B.V. Deze vennootschap hield sinds 1 januari 2001 het volledige belang in A (hierna: A), een vennootschap naar Frans recht die in 1997 is opgericht door belanghebbende en X1 B.V. Belanghebbende heeft per 1 januari 2001 zijn belang in A verkocht aan X1 B.V. A wordt in fiscaal opzicht als transparant aangemerkt.

3.1.2. De bezittingen van A bestonden nagenoeg uitsluitend uit een zeiljacht en een in Frankrijk gelegen woning (hierna: de woning). De woning is door belanghebbende ter gelegenheid van de oprichting van de A ingebracht in die vennootschap. Het zeiljacht is door hem in 1998 aan A verkocht. Het door X1 B.V. in de A geïnvesteerde vermogen bedraagt € 1.322.507, welk bedrag in zijn geheel betrekking heeft op de woning en het zeiljacht. De waarde van de woning per 1 januari 2001 is geschat op € 1.760.786.

3.1.3. Belanghebbende heeft de woning in het onderhavige jaar zeven weken gehuurd. Ter zake van deze huur is in het onderhavige jaar aan hem € 9530 (zeven weken à ƒ 3000) in rekening gebracht. Daarnaast is aan hem in het onderhavige jaar € 2268 in rekening gebracht voor het gebruik van het zeiljacht.

3.2. Het Hof heeft de Inspecteur gevolgd in zijn standpunt dat X1 B.V. een verkapte winstuitdeling aan belanghebbende heeft gedaan. Het Hof heeft daartoe - samengevat - geoordeeld (i) dat het gebruik dat belanghebbende in het onderhavige jaar van de woning heeft gemaakt, plaatsvond in het kader van zijn vakantiebesteding, (ii) dat X1 B.V. de woning (ook) de rest van het jaar 2001 beschikbaar heeft gehouden voor belanghebbende, (iii) dat de woning in dat jaar niet door X1 B.V. of door derden is gebruikt of aan derden ter beschikking is gesteld, (iv) dat het beschikbaar houden van de woning door X1 B.V. geschiedde met de bedoeling om belanghebbende in zijn hoedanigheid van aandeelhouder, ter vervulling van zijn persoonlijke wensen een voordeel toe te kennen, en (v) dat belanghebbende zich van deze bevoordeling bewust was, althans redelijkerwijs bewust behoorde te zijn. Het Hof heeft hieraan de conclusie verbonden dat sprake is van een onttrekking voor andere dan bedrijfsdoeleinden, die moet worden aangemerkt als een (niet aftrekbare) informele uitkering van dividend. Het Hof heeft niet aannemelijk geacht de stelling van belanghebbende dat de woning in 2001 ook aan zakelijke relaties ter beschikking is gesteld en het heeft niet beslissend geacht of, zoals belanghebbende had gesteld, de aanschaf van de woning door X1 B.V. berustte op zakelijke motieven. Tegen deze oordelen richten zich de middelen I tot en met V.

3.3. In de hiervoor in 3.2 weergegeven oordelen van het Hof ligt besloten het oordeel dat X1 B.V. de woning en het zeiljacht in het onderhavige jaar gedurende zeven weken ter beschikking van belanghebbende heeft gesteld en dat zij gedurende het resterende gedeelte van het jaar de beschikkingsmacht over de woning en het zeiljacht niet heeft afgestaan, maar zelf heeft behouden. Onder deze omstandigheden is voor dat resterende gedeelte van het jaar geen sprake van een situatie waarin X1 B.V. zich een voordeel dat zij niet heeft genoten doch desgewenst had kunnen genieten ten gunste van belanghebbende heeft laten ontgaan, zodat in zoverre geen vermogensverschuiving heeft plaatsgehad en in zoverre ook geen sprake kan zijn van een verkapte winstuitdeling. 's Hofs andersluidende oordeel gaat uit van een onjuiste rechtsopvatting. De middelen I, III en V slagen in zoverre. Deze middelen behoeven voor het overige geen behandeling, evenmin als de middelen II en IV.

3.4. Middel VI klaagt erover dat het Hof heeft nagelaten een oordeel te geven over belanghebbendes grief dat de belastingheffing over de huurinkomsten uit de woning op grond van artikel 6 van het Verdrag exclusief aan Frankrijk is toegewezen. Het middel slaagt in zoverre. Uit de uitspraak van het Hof noch uit de gedingstukken blijkt dat belanghebbende die grief ondubbelzinnig heeft prijsgegeven.

Het middel kan niettemin niet tot cassatie leiden. Anders dan het middel betoogt, brengt de fiscale transparantie van A, als gevolg waarvan huurinkomsten uit de woning aan X1 B.V. worden toegerekend, niet mee dat een (eventuele) door belanghebbende van X1 B.V. genoten winstuitdeling voor hem het karakter verkrijgt van inkomsten uit een in Frankrijk gelegen onroerende zaak ter zake waarvan belanghebbende een beroep kan doen op artikel 6 van het Verdrag.

3.5. Gelet op het hiervoor in 3.3 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 10/01366 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 111,

en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 1748, derhalve € 874, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, J.A.C.A. Overgaauw, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2011.