Home

Hoge Raad, 16-12-2011, ECLI:NL:HR:2011:BZ4727 BU8262, 11/00937

Hoge Raad, 16-12-2011, ECLI:NL:HR:2011:BZ4727 BU8262, 11/00937

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
16 december 2011
Datum publicatie
16 december 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BU8262
Zaaknummer
11/00937

Inhoudsindicatie

Art. 6:9, lid 2, Awb. Overschrijding beroepstermijn. Met frankeermachine gefrankeerde post. Ontbreken poststempel.

Uitspraak

Nr. 11/00937

16 december 2011

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Haarlem van 17 januari 2011, nr. AWB 10/2577, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van de Rechtbank betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank.

De Rechtbank heeft bij uitspraak van 26 augustus 2010, nr. AWB 10/2577, wegens overschrijding van de beroepstermijn het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank op het verzet is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Met dagtekening 7 april 2010 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan. De beroepstermijn is aangevangen op 8 april 2010 en zes weken nadien, dus op (woensdag) 19 mei 2010, geëindigd.

3.1.2. Het beroepschrift van belanghebbende is gedagtekend 17 mei 2010, gefrankeerd met een frankeermachine en niet-aangetekend per post verzonden. Het beroepschrift is op 21 mei 2010 bij de Rechtbank ingekomen.

3.1.3. De enveloppe waarin het beroepschrift door de Rechtbank is ontvangen bevat een opdruk van de frankeermachine met datum 17 mei 2010, maar geen poststempel.

3.2. Het beroepschrift is gelet op het hiervoor in 3.1 overwogene ontvangen na afloop van de beroepstermijn, maar minder dan een week na het einde van die termijn.

3.3. De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de terpostbezorging van het beroepschrift voor het verstrijken van de beroepstermijn heeft plaatsgevonden.

3.4. Naar aanleiding van de daartegen gerichte klachten moet het volgende worden vooropgesteld.

3.5.1. De Rechtbank is er terecht van uitgegaan dat in geval van verzending van een bezwaar- of beroepschrift per post de bewijslast ten aanzien van tijdige terpostbezorging op de afzender rust.

3.5.2. Indien geen (leesbaar) poststempel op de enveloppe is geplaatst, moet worden aangenomen dat het bezwaar- of beroepschrift tijdig ter post is bezorgd indien het op de eerste of tweede werkdag na het einde van de bezwaar- of beroepstermijn is ontvangen, tenzij het tegendeel komt vast te staan (vgl. HR 14 oktober 2011, nr. 11/01261, LJN BT7470, V-N 2011/52.5).

3.6. Het hiervoor in 3.5.2 overwogene is eveneens van toepassing in een geval als het onderhavige, waarin de enveloppe alleen een door een frankeermachine geplaatste datum bevat, die is gelegen voor het einde van de beroepstermijn.

3.7. Het voorafgaande leidt ertoe dat de klachten slagen. De uitspraak van de Rechtbank op het verzet kan niet in stand blijven. Terugwijzing moet volgen.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

wijst het geding terug naar de Rechtbank te Haarlem ter verdere behandeling van en beslissing op het verzet met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 112,

en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 874 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2011.