Home

Hoge Raad, 27-01-2012, BV0295, 11/02129

Hoge Raad, 27-01-2012, BV0295, 11/02129

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
27 januari 2012
Datum publicatie
27 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BV0295
Formele relaties
Zaaknummer
11/02129

Inhoudsindicatie

Landbouwvrijstelling. Art. 8, lid 1, letter b, Wet IB 1964. Tijdelijke erfpachter van landbouwgrond koopt blote eigendom. Landbouwvrijstelling van toepassing op voordeel bij verkoop volle eigendom?

Uitspraak

27 januari 2012

nr. 11/02129

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de erfgenamen van A, gewoond hebbende te Z (hierna: belanghebbenden) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 29 maart 2011, nr. 10/00108, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Ten name van A (hierna: de erflater) is voor het jaar 1996 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd.

De Rechtbank te Leeuwarden (nr. AWB 06/2666) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verder verminderd.

Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbenden hebben tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. De erflater dreef tot en met 31 december 1999 een landbouwbedrijf. Bij akte, verleden op 12 november 1974, heeft de Stichting Beheer Landbouwgronden om niet landbouwgrond in erfpacht uitgegeven aan de erflater (hierna: de landbouwgrond). Het erfpachtrecht is gevestigd voor de periode van 1 januari 1975 tot en met 31 december 2000.

3.1.2. Op 14 juli 1995 heeft de erflater met een derde een koopovereenkomst gesloten, onder meer omvattende de verkoop van de volle eigendom van de landbouwgrond (hierna: de verkoop). De overeengekomen koopprijs bedroeg ƒ 36.058 per hectare.

3.1.3. Bij akte, verleden op 1 oktober 1996, is de blote eigendom van de landbouwgrond aan de erflater geleverd op grond van een met de Dienst Domeinen gesloten koopovereenkomst. De overeengekomen koopprijs bedroeg ƒ 16.800 per hectare, zijnde 60 percent van de waarde in vrij te aanvaarden staat, die door partijen bij de overeenkomst was gesteld op ƒ 28.000 per hectare. Bij op diezelfde dag verleden akte heeft de erflater de landbouwgrond aan de derde geleverd.

3.2. Voor het Hof was in geschil of, en zo ja in hoeverre, op het voordeel dat de erflater heeft behaald met de verkoop, de landbouwvrijstelling bedoeld in artikel 8, lid 1, letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 van toepassing is.

3.3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat het erfpachtrecht ten tijde van de vestiging daarvan een waarde had en dat die waarde (hierna: de beginwaarde), voor zover deze bij de verkoop is gerealiseerd, tot de winst moet worden gerekend en niet onder de landbouwvrijstelling valt. Het Hof heeft verworpen het primaire standpunt van belanghebbenden, inhoudende dat de beginwaarde van het erfpachtrecht nihil bedroeg.

3.3.2. Voor zover de klachten zich tegen dit oordeel richten, falen zij. 's Hofs oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst.

3.4.1. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat belanghebbenden bij hun subsidiaire standpunt met betrekking tot de beginwaarde van het erfpachtrecht ten onrechte uitgaan van de waarde van de landbouwgrond in verpachte staat, aangezien de grond niet verpacht is en de veronderstelde waarde van de blote eigendom en de waarde van het erfpachtrecht samen de waarde in het economische verkeer (in niet-verpachte staat) bedragen. Ook het meer subsidiaire standpunt van belanghebbenden heeft het Hof verworpen, aangezien dat standpunt niet tot een lagere aanslag zou leiden. Om die reden heeft het Hof het in dat verband gedane beroep van belanghebbenden op het gelijkheidsbeginsel en het door hen in dat verband gedane bewijsaanbod gepasseerd.

3.4.2. In cassatie wordt niet bestreden 's Hofs vaststelling dat de landbouwgrond niet werd verpacht en evenmin het oordeel dat, indien niet wordt uitgegaan van de waarde van de landbouwgrond in verpachte staat maar van de waarde daarvan in vrij te aanvaarden staat, het subsidiaire en het meer subsidiaire standpunt van belanghebbenden niet zouden leiden tot een lagere aanslag. Hiervan uitgaande kunnen de klachten, voor zover zij zich tegen de hiervoor in 3.4.1 vermelde oordelen richten, niet tot cassatie leiden.

3.5. Met hetgeen het Hof heeft overwogen in de onderdelen 4.7 tot en met 4.10 van zijn uitspraak heeft het tot uitdrukking gebracht dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de erflater de blote eigendom van de landbouwgrond heeft verkregen voor een prijs die lager ligt dan de waarde in het economische verkeer van die blote eigendom en dat belanghebbenden niet aannemelijk hebben gemaakt dat het hieruit voortvloeiende voordeel een voordeel ter zake van waardeverandering van de landbouwgrond betreft. Ook deze oordelen geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kunnen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Zij zijn evenmin onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Voor zover de klachten zich richten tegen hetgeen het Hof heeft overwogen in de onderdelen 4.7 tot en met 4.10 van zijn uitspraak falen zij derhalve eveneens.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2012.