Home

Hoge Raad, 23-03-2012, BV0655, 11/01321

Hoge Raad, 23-03-2012, BV0655, 11/01321

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
23 maart 2012
Datum publicatie
23 maart 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BV0655
Formele relaties
Zaaknummer
11/01321

Inhoudsindicatie

Art. 28 AWR. Aanslag vernietigd; geen belang bij beroep in cassatie, ook niet op grond van regels van Europees recht

Uitspraak

23 maart 2012

nr. 11/01321

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z, België (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 3 februari 2011, nr. AWB 09/8518 IB/PVV, op het verzet tegen een uitspraak van de Rechtbank betreffende een aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is over het jaar 2004 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd.

Het door belanghebbende tegen deze navorderingsaanslag gemaakte bezwaar is met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht als beroep bij de Rechtbank behandeld.

De Rechtbank heeft bij uitspraak van 2 september 2010 het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. Die uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 15 december 2011 geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep in cassatie.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Aan belanghebbende is een navorderingsaanslag opgelegd.

3.1.2 In beroep heeft belanghebbende deze navorderingsaanslag op inhoudelijke gronden bestreden.

3.1.3. Hangende het beroep heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag vernietigd op grond van het ontbreken van een zogenoemd nieuw feit als bedoeld in artikel 16, lid 1, tweede volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

3.2. De Rechtbank heeft bij uitspraak ingevolge artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat belanghebbende geen processueel belang meer heeft bij het beroep. Het door belanghebbende hiertegen gedane verzet is bij de bestreden uitspraak ongegrond verklaard.

3.3. Bij de beoordeling van de hiertegen gerichte middelen moet worden vooropgesteld dat indien de inspecteur tijdens een procedure voor de belastingrechter geheel aan de klachten van de belanghebbende tegemoetkomt, zodat de procedure niet meer tot een voor deze belanghebbende gunstiger resultaat kan leiden, niet langer sprake is van een geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan en de belastingrechter dient over te gaan tot niet-ontvankelijkverklaring. Het hiervoor overwogene lijdt uitzondering indien een belang bij een oordeel van de rechter over de gegrondheid van het beroep blijft bestaan met het oog op een vordering tot schadevergoeding. Daarvoor is in ieder geval vereist dat de belanghebbende stelt dat hij als gevolg van het bestreden besluit ook afgezien van de proceskosten schade heeft geleden (zie HR 3 december 2010, nr. 09/04397, LJN BO5988, BNB 2011/69).

3.4. Anders dan de middelen veronderstellen, wordt het hiervoor in 3.3 overwogene niet anders indien de belanghebbende een buiten het desbetreffende besluit liggend belang heeft bij de beantwoording van de door hem aangevoerde twistpunten. Voor zover dit belang zich manifesteert bij andere belastingaanslagen of voor bezwaar vatbare beschikkingen, kan de belanghebbende desgewenst tegen die aanslagen of beschikkingen opkomen.

3.5. Het hiervoor in 3.3 overwogene wordt evenmin anders indien de stellingen die de belanghebbende aanvoert, zien op de toepassing van het gemeenschapsrecht. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie is het, bij ontbreken van een desbetreffende gemeenschapsregeling, een aangelegenheid van de interne rechtsorde van elke Lid-Staat om de bevoegde rechter aan te wijzen en de procesregels te geven voor rechtsvorderingen die ertoe strekken de rechten te beschermen die de justitiabelen aan de rechtstreekse werking van het gemeenschapsrecht ontlenen. Wel stelt het Hof van Justitie als voorwaarden dat deze regels niet ongunstiger mogen zijn dan die welke voor soortgelijke nationale rechtsvorderingen gelden, en dat zij de uitoefening van de door de communautaire rechtsorde verleende rechten niet nagenoeg onmogelijk of uiterst moeilijk maken (zie onder meer HvJ EG 20 februari 1979, Rewe-Zentral, "Cassis de Dijon", 120/78, Jurispr. blz. 649). Niet-ontvankelijkverklaring van een rechtsmiddel wegens het ontvallen van belang daarbij, zoals hiervoor in 3.3 bedoeld, vindt op gelijke wijze plaats bij nationale rechtsvorderingen en bij rechtsvorderingen die zijn gebaseerd op het gemeenschapsrecht. Gelet op hetgeen hiervoor in de slotzin van 3.4 is overwogen, belemmert een dergelijke niet-ontvankelijkverklaring de belanghebbende niet om een op het gemeenschapsrecht gebaseerde vergelijkbare vordering in te stellen naar aanleiding van een andere belastingaanslag of beschikking.

3.6. Nu in het onderhavige geval de Inspecteur door vernietiging van de navorderingsaanslag die het object van de procedure was, geheel aan de klachten van belanghebbende is tegemoetgekomen en uit de bestreden uitspraak en de stukken van het geding niet blijkt dat belanghebbende heeft gesteld dat hij als gevolg van de navorderingsaanslag afgezien van de proceskosten schade heeft geleden, volgt uit het hiervoor onder 3.3 tot en met 3.5 overwogene dat het beroep terecht

niet-ontvankelijk is verklaard. De middelen falen derhalve in zoverre.

3.7 De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, M.W.C. Feteris, R.J. Koopman en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2012.