Home

Hoge Raad, 01-06-2012, BV1430, 11/02478

Hoge Raad, 01-06-2012, BV1430, 11/02478

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
1 juni 2012
Datum publicatie
1 juni 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BV1430
Formele relaties
Zaaknummer
11/02478

Inhoudsindicatie

Art. 41 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001. Branche-eigen product. Assurantietussenpersoon. Werknemers ontvangen provisie ter zake van via de werkgever afgesloten verzekeringsovereenkomsten.

Uitspraak

1 juni 2012

nr. 11/02478

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 april 2011, nr. BK-10/00036, betreffende een aan X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede een boete. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur verminderd.

De Rechtbank te 's-Gravenhage (nr. AWB 08/7023 LB/PVV) heeft het beroep voor zover het de naheffingsaanslag betreft ongegrond verklaard, het beroep voor zover het de boetebeschikking betreft gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur met betrekking tot de boetebeschikking vernietigd en de boetebeschikking vernietigd.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen betreffende de boete, de proceskosten en het griffierecht vernietigd, het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur met betrekking tot de naheffingsaanslag vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Zij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend. Hij heeft tevens het incidentele beroep beantwoord.

Belanghebbende heeft in het principale beroep een conlusie van dupliek ingediend. Zij heeft tevens in het incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend.

De Advocaat-Generaal C.W.M. van Ballegooijen heeft op 22 december 2011 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van beide beroepen.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de voorgestelde middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende is bedrijfsmatig werkzaam als assurantietussenpersoon. Haar werkzaamheden bestaan onder meer uit bemiddeling bij het afsluiten van verzekeringen.

3.1.2. Werknemers van belanghebbende kunnen voor zichzelf en voor hun gezinsleden verzekeringen afsluiten bij verzekeringsmaatschappijen waarmee belanghebbende als tussenpersoon contacten onderhoudt. De werkzaamheden die belanghebbende in het kader van assurantiebemiddeling pleegt te verrichten worden in een dergelijk geval feitelijk verricht door de betrokken werknemer zelf.

3.1.3. In de premie die cliënten van belanghebbende aan een verzekeringsmaatschappij betalen, is een vergoeding begrepen voor de bemiddelings- en adviesdiensten van belanghebbende (bemiddelingsprovisie). De verzekeringsmaatschappij betaalt de bemiddelingsprovisie aan belanghebbende, gespecificeerd per verzekering.

3.1.4. De bemiddelingsprovisie ter zake van de hiervoor in 3.1.2 bedoelde verzekeringen betaalt belanghebbende door aan

de betrokken werknemer (hierna: de provisiedoorbetalingen).

3.1.5. In het naheffingstijdvak heeft belanghebbende met betrekking tot de provisiedoorbetalingen geen loonbelasting/premie volksverzekeringen ingehouden en afgedragen.

3.1.6. Voor het Hof was in geschil of en zo ja tot welk bedrag de provisiedoorbetalingen tot het loon van de betrokken werknemers behoren.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de provisiedoorbetalingen naar hun aard zozeer samenhangen met de dienstbetrekking van de werknemers dat die betalingen voor de desbetreffende werknemers loon uit dienstbetrekking zijn. Hiertegen keert zich het in het incidentele beroep voorgestelde middel.

3.3. Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.4. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat uit de voorhanden zijnde gegevens in redelijkheid valt af te leiden dat de provisiedoorbetalingen zien op het door de werknemers bij belanghebbende aangeschafte branche-eigen product van bemiddeling en daarmee op grond van artikel 41 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (hierna: de URLB 2001) (deels) voor vrije vergoeding in aanmerking komen. Hiertegen richt zich het middel in het principale beroep.

3.5. Ingevolge de artikelen 11, lid 1, letter a, en 15c van de Wet op de loonbelasting 1964 in verbinding met artikel 41, lid 1, van de URLB 2001 behoren vergoedingen ter zake van de aanschaf bij de inhoudingsplichtige van branche-eigen producten van diens bedrijf tot de vrije vergoedingen.

3.6. Het middel betoogt in de eerste plaats dat de werknemers geen producten van belanghebbende hebben aangeschaft omdat belanghebbende ter zake van de onderhavige verzekeringen niet heeft bemiddeld of geadviseerd, nu de betrokken werknemers zelf alle benodigde werkzaamheden hebben verricht. Het middel faalt in zoverre. In 's Hofs uitspraak ligt het - niet onbegrijpelijke - oordeel besloten dat ook bij de onderhavige verzekeringen sprake is geweest van bemiddeling door belanghebbende. Het Hof hoefde zich van dit oordeel niet te laten weerhouden door de omstandigheid dat de hiermee gemoeide werkzaamheden feitelijk zijn verricht door de betrokken werknemers.

3.7. Het middel betoogt verder dat de werknemers een verzekeringspremie betalen voor een bepaald verzekeringsproduct, welk product niet door belanghebbende wordt verschaft, en dat de provisiedoorbetalingen daarom geen betrekking hebben op de aanschaf van een branche-eigen product van belanghebbendes bedrijf. Het middel faalt ook in zoverre. Wanneer werknemers van een tussenpersoon als belanghebbende gebruik maken van de bemiddelingsdiensten van die tussenpersoon, moet dat voor de toepassing van artikel 41, lid 1, van de URLB 2001 worden aangemerkt als de aanschaf van branche-eigen producten van het bedrijf van de werkgever.

4. Proceskosten

Wat betreft het principale cassatieberoep zal de Staatssecretaris van Financiën worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Wat betreft het incidentele cassatieberoep acht de Hoge Raad geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart beide beroepen in cassatie ongegrond, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1966,50 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris, R.J. Koopman, G. de Groot en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2012.

Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 454.