Home

Hoge Raad, 03-02-2012, BV2739, 11/03915

Hoge Raad, 03-02-2012, BV2739, 11/03915

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
3 februari 2012
Datum publicatie
3 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BV2739
Zaaknummer
11/03915

Inhoudsindicatie

verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van 11 januari 2012;

wijst het verzoek tot wraking van 21 december 2011 af, en

bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de onderhavige zaken niet in behandeling zal worden genomen.

Uitspraak

3 februari 2012

Nr. 11/03915 t/m 11/03918, 11/03920 en 11/03983

Beslissing

van de Vierde kamer van de Hoge Raad der Nederlanden naar aanleiding van het verzoek om wraking van de hierna te noemen raadsheren in de Hoge Raad, ingediend door X te Z, verder te noemen verzoeker.

1. De procedure

1.1 Verzoeker heeft namens een vijftal belanghebbenden verzoeken tot herziening ingediend van een vijftal door de Hoge Raad op 12 augustus 2011 gewezen arresten. De verzoeken voornoemd zijn bij de Derde kamer van de Hoge Raad ingeschreven onder de nummers 11/03915 tot en met 11/03918 en 11/03920. Nadat een eerder door verzoeker gedaan verzoek om wraking bij beslissing van de Hoge Raad van 16 december 2011 was afgewezen, is bij brieven van 19 december 2011 aan verzoeker meegedeeld dat op 23 december 2011 ter terechtzitting de beslissingen in die zaken in het openbaar zullen worden uitgesproken. Tevens is daarin meegedeeld dat de arresten zullen worden gewezen door de leden C. Schaap, A.H.T. Heisterkamp en R.J. Koopman.

1.2 Bij op 21 december 2011 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker ten tweeden male de wraking verzocht van de hiervoor in 1.1 vermelde leden.

1.3 Verzoeker heeft voorts voor zichzelf beroep in cassatie ingesteld in de zaak die bij de Hoge Raad is ingeschreven onder het nummer 11/03983. Nadat een eerder door verzoeker gedaan verzoek om wraking bij beslissing van de Hoge Raad van 16 december 2011 was afgewezen, is bij brief van 19 december 2011 aan verzoeker meegedeeld dat op 23 december 2011 ter terechtzitting de beslissing in die zaak in het openbaar zal worden uitgesproken. Tevens is daarin meegedeeld dat het arrest zal worden gewezen door de leden C. Schaap, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris.

1.4 Bij het hiervoor in 1.2 vermelde verzoekschrift heeft verzoeker eveneens ten tweeden male de wraking verzocht van C. Schaap en A.H.T. Heisterkamp, leden van de Hoge Raad. Voorts heeft verzoeker bij dat verzoekschrift ook de wraking verzocht van M.W.C. Feteris, lid van de Hoge Raad.

1.5 Voorts heeft verzoeker bij brief van 11 januari 2012, ter griffie van de Hoge Raad ingekomen op 30 januari 2012, de leden van de wrakingskamer gewraakt, als gronden voor wraking aanvoerend dat die leden: het wrakingsinstituut en daarmee art. 6 EVRM minachten, doelbewust en misleidend/onjuist een eerder verzoek in het proces-verbaal hebben weergegeven, zich schuldig hebben gemaakt aan art. 364 van het Wetboek van Strafrecht en ambts- en machtsmisbruik hebben gemaakt door regie en rugdekking van en aan zwendel te geven.

1.6 De wrakingskamer acht, mede gelet op de behandeling van en de beslissing op de eerdere wrakingsverzoeken van verzoeker, het indienen van het onder 1.5 bedoelde wrakingsverzoek op deze gronden, die erop neerkomen dat verzoeker de beslissing van de wrakingskamer van 16 december 2011 onjuist acht, kennelijk misbruik van recht. Samenstelling van een nieuwe wrakingskamer kan daarom achterwege blijven. Verzoeker zal in zijn wrakingsverzoek van 11 januari 2012 niet worden ontvangen.

2. Beoordeling van het wrakingsverzoek

2.1 Ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ingevolge artikel 29 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het beroep in cassatie in belastingzaken.

2.2 Uit de wetssystematiek vloeit voort dat artikel 8:15 van de Awb eveneens geldt voor de behandeling van verzoeken tot herziening als bedoeld in artikel 8:88 van die wet (Kamerstukken II 1992/93, 22 495, nr. 12).

2.3 Verzoeker vermeldt in zijn verzoekschrift van 21 december 2011 als grond voor wraking van de raadsheren Schaap, Heisterkamp en Feteris (in de zaak met nr. 11/03983) dat zij voor de tweede maal arrest willen wijzen terwijl (a) de voorvraag niet beantwoord is en (b) nog geen correcte factuur griffierechten verstuurd is. Volgens verzoeker valt deze handelwijze te kwalificeren als het genoemde in de pleitnota bij zijn eerste wrakingsverzoek. Als grond voor wraking van de raadsheren Schaap, Heisterkamp en Koopman (in de zaken met nrs. 11/03915-18 en 11/03920) voert verzoeker aan dat de genoemde raadsheren in combinatie met de hiervoor vermelde gronden voor wraking laten blijken totaal niet geïnteresseerd te zijn in de situaties/argumentaties van de indieners, hetgeen volgens verzoeker wordt bevestigd door de afwikkeling van het eerste wrakingsverzoek. De raadsheren Schaap, Heisterkamp en Koopman negeren volgens verzoeker de feiten en de wetgeving terwijl zij groen licht geven aan schijnsituaties en hieraan gekoppelde misbruikte wetgeving. Samengevat vertegenwoordigen de gewraakte raadsheren volgens verzoeker een anarchie.

2.4 De door verzoeker genoemde gronden voor wraking leveren ten dele een herhaling op van de gronden die hij al aanvoerde in zijn eerdere verzoeken tot wraking van de raadsheren Schaap, Heisterkamp en Koopman in dezelfde zaken, te weten, naar de kern genomen, dat deze raadsheren eerder uitspraken hebben gedaan waarmee verzoeker het niet eens is. Dit zijn nog steeds geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de genoemde raadsheren schade zou kunnen lijden. De overige door verzoeker aangevoerde bezwaren met betrekking tot de raadsheren Schaap, Heisterkamp, Koopman en Feteris zijn, voor zover die bezwaren de betreffende raadsheren al aangaan, onvoldoende concreet om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat de rechterlijke onpartijdigheid van die raadsheren schade zou kunnen lijden. De Hoge Raad acht het verzoek dan ook ten aanzien van alle raadsheren van wie wraking wordt verzocht kennelijk ongegrond.

2.5 De Hoge Raad is voorts, mede gezien het hiervoor in 1.5 en 1.6 vermelde, van oordeel dat verzoeker de bevoegdheid wrakingsverzoeken in te dienen misbruikt. Hij zal daarom op de voet van artikel 8:18, lid 4, van de Awb bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de onderhavige zaken niet in behandeling wordt genomen.

3. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van 11 januari 2012;

wijst het verzoek tot wraking van 21 december 2011 af, en

bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de onderhavige zaken niet in behandeling zal worden genomen.

Deze beslissing is gegeven door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.C. van Oven en J. de Hullu, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 3 februari 2012.