Home

Hoge Raad, 17-02-2012, BV3928, 10/05304

Hoge Raad, 17-02-2012, BV3928, 10/05304

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
17 februari 2012
Datum publicatie
17 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BV3928
Zaaknummer
10/05304

Inhoudsindicatie

Algemene wet inzake rijksbelastingen, art. 29 jo. artikel 8:88 Algemene wet bestuursrecht, herzieningsverzoek, evenmin kennelijke verschrijving.

Uitspraak

17 februari 2012

nr. 10/05304

Arrest

gewezen op het verzoek van X te Z, Duitsland (hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 8 oktober 2010, nr. 09/03301.

1. Het arrest waarvan herziening is verzocht

Bij voormeld arrest heeft de Hoge Raad ongegrond verklaard het beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 4 augustus 2009 betreffende de aan belanghebbende over het jaar 1995 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

2. Geding in cassatie

Het verzoekschrift is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3. Beoordeling van het verzoek

De brief van belanghebbende van 8 oktober 2010 moet worden opgevat als een verzoek tot herziening van het arrest van de Hoge Raad van 8 oktober 2010, nr. 09/03301.

Als grond voor herziening van een uitspraak van de Hoge Raad als bedoeld in artikel 29e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kunnen ingevolge artikel 29 van die wet in verbinding met artikel 8:88, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) slechts feiten of omstandigheden dienen die hebben plaatsgevonden vóór die uitspraak, die tevens bij de indiener van het verzoekschrift tot herziening vóór die uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en die voorts, waren zij bij de Hoge Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

Het onderhavige verzoekschrift behelst geen feiten of omstandigheden als hiervóór bedoeld. Hetgeen in het verzoekschrift naar voren wordt gebracht kan op grond van de wettelijke bepalingen niet tot herziening leiden.

Voorts wordt daarin niet gewezen op een kennelijke verschrijving maar houdt het redenen in waarom de Hoge Raad naar de mening van verzoeker artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie niet had mogen toepassen. De wet biedt niet de mogelijkheid daarop in te gaan.

Aangezien het verzoek tot herziening kennelijk ongegrond is, is voortzetting van het onderzoek niet nodig, zodat met toepassing van artikel 8:88, lid 2, in verbinding met artikel 8:54 Awb het onderzoek kan worden gesloten.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad wijst het verzoek tot herziening af.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2012.

Een afschrift van dit arrest is aangetekend verzonden op 17 februari 2012.

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van dit arrest hiertegen een verzetschrift indienen bij de Hoge Raad. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen over het verzet te worden gehoord.

Een kopie van dit arrest moet bij het verzetschrift worden overgelegd. Het verzetschrift moet zijn ondertekend en ten minste bevatten:

de naam en het adres van de indiener;

de dagtekening;

de vermelding van het arrest waartegen het verzet is gericht;

de gronden van het verzet, waarbij de bezwaren tegen het arrest duidelijk zijn omschreven.

Dit arrest vervalt indien de Hoge Raad het verzet gegrond verklaart. De behandeling van het verzoek wordt dan voortgezet in de stand waarin deze zich bevond toen dit arrest werd gewezen.