Home

Hoge Raad, 13-04-2012, BW1972, 11/04374

Hoge Raad, 13-04-2012, BW1972, 11/04374

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 april 2012
Datum publicatie
13 april 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BW1972
Zaaknummer
11/04374

Inhoudsindicatie

wijst het verzoek tot wraking van 13 april 2012 af, en

bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de onderhavige zaken niet in behandeling zal worden genomen.

Uitspraak

13 april 2012

nr. 11/04374

Arrest

van de Vierde kamer van de Hoge Raad der Nederlanden naar aanleiding van het verzoek om wraking van de hierna te noemen raadsheren in de Hoge Raad, ingediend door X te Z, verder te noemen verzoeker.

1. De procedure

1.1 Verzoeker heeft namens belanghebbende, A, beroep in cassatie ingesteld in de zaak die bij de Hoge Raad is ingeschreven onder het nummer 11/04374. Bij brief van 22 maart 2012 is aan verzoeker meegedeeld dat op 30 maart 2012 de beslissing in die zaak in het openbaar zal worden uitgesproken. Tevens is daarin meegedeeld dat het arrest zal worden gewezen door de leden C. Schaap, M.W.C. Feteris en Th. Groeneveld.

1.2 Bij op 26 maart 2012 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker de wraking verzocht van de hiervoor in 1.1 vermelde leden.

2. Beoordeling van het wrakingsverzoek

2.1 Ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ingevolge artikel 29 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het beroep in cassatie in belastingzaken.

2.2 Verzoeker vermeldt in zijn verzoekschrift als grond voor wraking van de raadsheren Schaap en Feteris dat zij in een eerdere door verzoeker aanhangig gemaakte zaak onder het nummer 11/03983 betrokken zijn geweest waarbij geen correcte factuur griffierecht verstuurd is. Volgens verzoeker hebben de genoemde raadsheren aldus laten blijken de wetgeving te minachten. Als grond voor wraking van de raadsheer Groeneveld voert verzoeker aan dat de opeenstapeling van feiten aantoont dat er geen sprake kan zijn van een beoordeling conform artikel 6 EVRM.

2.3 De door verzoeker genoemde gronden voor wraking houden met betrekking tot de raadsheren Schaap en Feteris in dat deze raadsheren eerder uitspraken hebben gedaan dat deze raadsheren eerder uitspraken hebben gedaan waarmee verzoeker het niet eens is. Dit zijn geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de genoemde raadsheren schade zou kunnen leiden. Het door verzoeker aangevoerde bezwaar met betrekking tot de raadsheer Groeneveld is onvoldoende concreet om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat de rechterlijke onpartijdigheid van die raadsheer schade zou kunnen lijden. De Hoge Raad acht het verzoek kennelijk ongegrond.

2.4 De Hoge Raad is voorts, mede gezien het hiervoor in 2.2 en 2.3 vermelde, van oordeel dat verzoeker de bevoegdheid wrakingsverzoeken in te dienen misbruikt. Hij zal daarom op de voet van artikel 8:18, lid 4, van de Awb bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de onderhavige zaak niet in behandeling wordt genomen.

3. Beslissing

De Hoge Raad wijst het verzoek tot wraking af, en bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de onderhavige zaak niet in behandeling zal worden genomen.

Deze beslissing is gegeven door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.C. van Oven en J. de Hullu, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Libari, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 13 april 2012.