Hoge Raad, 20-04-2012, BW3352, 11/04535
Hoge Raad, 20-04-2012, BW3352, 11/04535
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 20 april 2012
- Datum publicatie
- 20 april 2012
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2012:BW3352
- Zaaknummer
- 11/04535
Inhoudsindicatie
wijst het verzoek tot wraking van 20 april 2012 af, en
bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de onderhavige zaken niet in behandeling zal worden genomen.
Uitspraak
20 april 2012
Nr. 11/04535
Beslissing
van de Vierde kamer van de Hoge Raad der Nederlanden naar aanleiding van het verzoek om wraking van de hierna te noemen raadsheren in de Hoge Raad, ingediend door X te Z, verder te noemen verzoeker.
1. De procedure
1.1 Verzoeker heeft namens belanghebbende, A, een verzoek tot herziening ingediend van het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 7 oktober 2011, nr. 11/02055, LJN BT6796. Dit verzoek tot herziening is ingeschreven onder het nummer 11/04535 bij de Derde kamer. Bij brief van 5 april 2012 is aan verzoeker meegedeeld dat op 13 april 2012 de beslissing in die zaak in het openbaar zal worden uitgesproken. Tevens is daarin meegedeeld dat het arrest zal worden gewezen door de leden C. Schaap, R.J. Koopman en Th. Groeneveld.
1.2 Bij op 6 april 2012 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker de wraking verzocht van de hiervoor in 1.1 vermelde leden.
2. Beoordeling van het wrakingsverzoek
2.1 Ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ingevolge artikel 29 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het beroep in cassatie in belastingzaken.
2.2 Uit de wetssystematiek vloeit voort dat artikel 8:15 van de Awb eveneens geldt voor de behandeling van verzoeken tot herziening als bedoeld in artikel 8:88 van die wet (Kamerstukken II 1992/93, 22 495, nr. 12).
2.3 Verzoeker voert in zijn verzoekschrift als gronden voor wraking aan dat uit eerdere arresten blijkt dat die leden zich schuldig hebben gemaakt aan (i) het misdrijf van artikel 364 van het Wetboek van Strafrecht, (ii) zich willens en wetens baseren op schijnsituaties en hiervoor wetgeving misbruiken, (iii) een veelvoud aan nieuwe feiten hebben genegeerd, (iv) een scala aan wet- en regelgeving hebben geminacht, (v) uitspraken over EU-recht hebben geminacht, (vi) EU-jurisprudentie hebben geminacht, (vii) groen licht hebben gegeven aan corruptie en anarchie, en (viii) duidelijk hebben gemaakt dat de rechterlijke macht als het gaat om fouten verbergen een corrupt zooitje is. Gezien het vorenstaande is verzoeker van oordeel dat het wrakingsverzoek dient te worden gehonoreerd.
2.4 De door verzoeker hiervoor genoemde gronden voor wraking ten aanzien van deze raadsheren zijn kwalificaties die niet berusten op door verzoeker aangevoerde concrete feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van genoemde raadsheren schade zou kunnen lijden. De Hoge Raad acht het verzoek kennelijk ongegrond.
2.5 De Hoge Raad is voorts, mede gezien het hiervoor in 2.3 en 2.4 vermelde, van oordeel dat verzoeker de bevoegdheid wrakingsverzoeken in te dienen misbruikt. Hij zal daarom op de voet van artikel 8:18, lid 4, van de Awb bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de onderhavige zaak niet in behandeling wordt genomen.
3. Beslissing
De Hoge Raad wijst het verzoek tot wraking af, en bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de onderhavige zaak niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.C. van Oven en J. de Hullu, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 20 april 2012.