Home

Hoge Raad, 12-10-2012, BW4761, 11/04693

Hoge Raad, 12-10-2012, BW4761, 11/04693

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
12 oktober 2012
Datum publicatie
12 oktober 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BW4761
Formele relaties
Zaaknummer
11/04693

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Art. 4.12, aanhef en letter b, Wet IB 2001. Vergoeding voor voorwaardelijke verschuiving van winstrechten op aanmerkelijk-belangaandelen vormt een vervreemdingsvoordeel.

Uitspraak

12 oktober 2012

Nr. 11/04693

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X1 te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 september 2011, nr. P10/00297, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 08/5334) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 17 april 2012 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende was, evenals twee broers van hem, houder van een aanmerkelijk belang in A B.V. (hierna: A). Belanghebbende en zijn broers hielden hun aandelen in A voor een deel rechtstreeks en voor een deel middellijk door tussenkomst van onder meer B B.V. (hierna: B).

3.1.2. Bij overeenkomst met dagtekening 28 december 2001 (hierna: de overeenkomst) hebben belanghebbende, zijn twee broers en B besloten de statuten van A te wijzigen. De voorgenomen statutenwijziging houdt in dat de winstgerechtigdheid van de aan belanghebbende en zijn twee broers toebehorende aandelen zodanig wordt verminderd dat de waarde in het economische verkeer van die wijziging op 28 december 2001 € 4.537.802 (ƒ 10.000.000) bedraagt en dat de winstgerechtigdheid van de aan B toebehorende aandelen in dezelfde mate wordt vergroot. In de overeenkomst is voorts bepaald dat B als tegenprestatie voor het meewerken door belanghebbende en zijn twee broers aan de statutenwijziging en ter compensatie van de door hen te derven toekomstige dividendinkomsten aan belanghebbende en zijn twee broers een schadeloosstelling verschuldigd zal zijn van in totaal € 4.537.802 (ƒ 10.000.000) oftewel € 1.512.600 voor ieder van hen (hierna: de schadeloosstelling).

3.1.3. De overeenkomst is aangegaan onder een opschortende voorwaarde, die in 2004 is vervuld. Het bedrag van de schadeloosstelling is in 2001 bijgeschreven in de rekeningen-courant van belanghebbende en zijn twee broers bij B.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de schadeloosstelling als vervreemdingsvoordeel in de zin van artikel 4.12, aanhef en letter b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) in het onderhavige jaar - 2004 - moet worden belast.

3.3.1. In de klachten, die zich alle richten tegen 's Hofs hiervoor in 3.2 vermelde oordeel, wordt onder meer aangevoerd, onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van 12 maart 1969, nr. 16076, BNB 1971/30, en 24 januari 1996, nr. 29954, LJN BI5242, BNB 1996/138, dat geen sprake is van een vervreemding van aandeelhoudersrechten maar van vervangende inkomsten, ten aanzien waarvan de wetgever bij de invoering van de Wet heeft verzuimd een bepaling op te nemen die belastingheffing daarover mogelijk maakt.

3.3.2. Het oordeel van het Hof dat een voordeel als hier aan de orde is, te weten een vergoeding die wordt ontvangen in verband met de vermindering van de rechten van een aandeelhouder op de winst van de vennootschap waarin hij die aandelen houdt ten gunste van de rechten die een andere aandeelhouder daarop heeft, moet worden aangemerkt als een vervreemdingsvoordeel als bedoeld in artikel 4.12, aanhef en letter b, van de Wet, is juist. Aan de tekst of de totstandkomingsgeschiedenis van dat artikel noch aan de hiervoor in 3.3.1 genoemde arresten kan steun worden ontleend voor belanghebbendes andersluidende opvatting (vgl. de onderdelen 5.8 tot en met 5.13 en 5.15 tot en met 5.17 van de conclusie van de Advocaat-Generaal). De klachten falen in zoverre.

3.4. De klachten falen ook voor het overige (zie onderdeel 6 van de conclusie van de Advocaat-Generaal).

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, C.H.W.M. Sterk, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2012.