Home

Hoge Raad, 01-06-2012, BW7075, 11/00535

Hoge Raad, 01-06-2012, BW7075, 11/00535

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
1 juni 2012
Datum publicatie
1 juni 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BW7075
Zaaknummer
11/00535

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Art. 13, 14 en 33, lid 1, wet OB 1968. Voor de hoogte van de over een tijdvak verschuldigde belasting is niet van belang of ter zake van die verschuldigde belasting verrekening met andere belastingteruggaven kan plaatsvinden.

Uitspraak

1 juni 2012

nr. 11/00535

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 10 maart 2011, nr. 09/00567, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, alsmede een boete. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

De Rechtbank te Breda (nr. AWB 09/2006) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. De eerste klacht komt op tegen 's Hofs oordeel dat belanghebbende in hoger beroep geen nieuwe argumenten heeft aangevoerd. De tweede klacht houdt in dat de Rechtbank en het Hof ten onrechte niet hebben behandeld belanghebbendes stelling dat hij over het jaar 2002 nog recht heeft op een teruggaaf van omzetbelasting.

Die klachten slagen. Belanghebbende heeft in hoger beroep aangevoerd dat de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003 nog niet onherroepelijk vaststaat en dat die omstandigheid impliceert dat mogelijk een teruggaaf over dat jaar zal plaatsvinden, die - zo verstaat de Hoge Raad - met de verschuldigde omzetbelasting over het onderhavige tijdvak kan worden verrekend. Noch uit de uitspraak van de Rechtbank noch uit de stukken van het geding blijkt dat belanghebbende deze grief reeds voor de Rechtbank heeft aangevoerd. Het Hof heeft derhalve ten onrechte geoordeeld dat belanghebbende in hoger beroep geen nieuwe argumenten heeft aangevoerd. Voorts heeft de Rechtbank noch het Hof een oordeel gegeven over belanghebbendes voor de Rechtbank en voor het Hof aangevoerde stelling dat hij over het jaar 2002 nog recht heeft op een teruggaaf van omzetbelasting.

De klachten kunnen niettemin niet tot cassatie leiden, aangezien voor de beantwoording van de vraag of de onderhavige naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd niet van belang is of het ingevolge die aanslag te betalen bedrag aan omzetbelasting kan worden verrekend met een teruggaaf van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen of met een teruggaaf van omzetbelasting over een ander dan het onderwerpelijke tijdvak.

3.2. De derde klacht houdt in dat het Hof zich niet heeft uitgelaten over de opgelegde verzuimboete en dat om die reden 's Hofs oordeel dat het oordeel van de Rechtbank met betrekking tot de verzuimboete op goede gronden berust en juist is, in strijd is met het recht, en overigens dat de boete ten onrechte is opgelegd.

Het Hof heeft als geschilpunt in hoger beroep mede de opgelegde verzuimboete omschreven en vervolgens geoordeeld dat de Rechtbank in deze zaak op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. Met dit oordeel heeft het Hof de door de Rechtbank gegeven oordelen met betrekking tot de verzuimboete tot de zijne gemaakt. Die oordelen, waaronder het oordeel dat niet gesteld of gebleken is dat sprake is van afwezigheid van alle schuld, geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kunnen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. De klacht faalt derhalve.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2012.