Hoge Raad, 29-06-2012, BW9879, 11/02632
Hoge Raad, 29-06-2012, BW9879, 11/02632
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 29 juni 2012
- Datum publicatie
- 29 juni 2012
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2012:BW9879
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARN:2011:BQ8247, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 11/02632
Inhoudsindicatie
Art. 229b Gemeentewet. Legesverordening ’s-Hertogenbosch 2001. Opbrengstlimiet. Toerekening overheadkosten. Toetsing door belastingrechter.
Uitspraak
29 juni 2012
Nr. 11/02632
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 27 april 2011, nr. 10/00191, betreffende geheven leges.
1. Het geding in feitelijke instantie
In verband met het in behandeling nemen van een tweetal aanvragen tot het verkrijgen van bouwvergunningen zijn van belanghebbende twee bedragen aan leges geheven.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft het Hoofd van het bureau Algemene en Juridische Belastingzaken van de gemeente 's-Hertogenbosch bij in één geschrift vervatte uitspraken deze bedragen gehandhaafd.
Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch (nr. 04/02058) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraken vernietigd en de geheven leges verminderd tot op nihil.
2. Het eerste geding in cassatie
De uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch is op het beroep van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch (hierna: het College) bij arrest van de Hoge Raad van 16 april 2010, nr. 08/02001, LJN BM1236, BNB 2010/226, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
3. Het tweede geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
4. Beoordeling van de middelen
4.1. Middel I kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4.2.1. Middel II komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen 's Hofs beslissing dat de Legesverordening 's-Hertogenbosch 2001 (hierna: de Verordening) niet onverbindend is omdat de geraamde baten de geraamde lasten niet overtreffen en in de geraamde lasten geen bedragen zijn opgenomen die daarin niet thuishoren.
4.2.2. Het middel komt terecht op tegen 's Hofs oordeel dat erop neerkomt dat de gemeenteraad in beginsel de vrije hand heeft in de toerekening van zogenoemde overheadkosten aan de verschillende in de Verordening samengebrachte diensten, en dat aan de belastingrechter op dit punt geen toetsingsrecht toekomt.
4.2.3. De beoordeling van een geschil omtrent mogelijke overschrijding van de opbrengstlimiet van artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet vindt plaats op basis van gegevens omtrent geraamde baten en lasten in de gemeentebegroting dan wel gegevens die op geraamde baten en lasten in die begroting zijn terug te voeren. Nu de gemeentelijke begroting als uitgangspunt dient voor de ramingen, gaat het er hier om of de toerekening van overheadkosten in die ramingen niet in strijd komt met de voor de gemeente geldende comptabiliteitsvoorschriften. Dit is een rechtsvraag die de belastingrechter bij een dergelijk geschil heeft te beantwoorden (zie HR 6 januari 2012, nr. 10/03677, LJN BR0689, BNB 2012/103).
's Hofs oordeel dat de belastingrechter op dit punt geen toetsingsrecht toekomt, geeft dan ook blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Middel II slaagt derhalve voor zover het opkomt tegen 's Hofs oordeel ten aanzien van de toerekening van overheadkosten.
4.2.4. Ten aanzien van de overige in middel II opgesomde kosten geldt dat het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar naar vermogen de door belanghebbende opgeworpen twijfel heeft weggenomen en dat belanghebbende, die de bewijslast draagt van haar stelling dat de door de heffingsambtenaar daartoe verschafte feitelijke gegevens onjuist zijn, in het van haar verlangde bewijs niet is geslaagd. Die oordelen gaan uit van een juiste verdeling van de stelplicht en de bewijslast (zie HR 24 april 2009, nr. 07/12961, LJN BI1968, BNB 2009/159) en kunnen overigens in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Zij zijn ook niet onvoldoende of onbegrijpelijk gemotiveerd. Het Hof was niet gehouden afzonderlijk in te gaan op de kostenposten 6 tot en met 14, die belanghebbende opsomt in het beroepschrift in cassatie. Middel II faalt derhalve voor het overige.
4.3. Gelet op het hiervoor overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
5. Proceskosten
Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof en voor het gerechtshof te 's-Hertogenbosch een vergoeding dient te worden toegekend.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de gemeente 's-Hertogenbosch aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 454, en
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1748 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2012.