Hoge Raad, 13-07-2012, BX0920, 11/05016
Hoge Raad, 13-07-2012, BX0920, 11/05016
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 13 juli 2012
- Datum publicatie
- 13 juli 2012
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2012:BX0920
- Zaaknummer
- 11/05016
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting; art. 3.20, leden 1 en 3, Wet IB 2001; bestelauto met twee zitplaatsen in de cabine is gelet op de aard en de inrichting van de auto niettemin (nagenoeg) uitsluitend geschikt voor het vervoer van goederen.
Uitspraak
13 juli 2012
nr. 11/05016
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 4 oktober 2011, nr. 11/00151, betreffende een aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is over het jaar 2006 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Arnhem (nr. AWB 10/1677) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur alsmede de navorderingsaanslag vernietigd.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende was in het onderhavige jaar in het bezit van een bestelauto die hij in het kader van zijn onderneming gebruikte. De bestelauto heeft een hoogte van ongeveer 2,6 meter en een lengte van ongeveer 6,5 meter en is voorzien van een verhoogd dak. Op de auto zijn de naam van de onderneming en reclame-uitingen aangebracht. Ten behoeve van het vervoer van materialen en gereedschappen is de laadruimte van de bestelauto ingericht met schappen, kasten en rekken. In de bestuurderscabine van de bestelauto is een tweede stoel aanwezig.
3.1.2. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat ingevolge artikel 3.20, lid 1, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) een bedrag als onttrekking in aanmerking genomen dient te worden, aangezien de bestelauto aan belanghebbende ook voor privédoeleinden ter beschikking staat.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de bestelauto, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, de specifieke inrichting en de afmetingen, moet worden aangemerkt als een bestelauto die door aard en inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen. Daaraan doet naar het oordeel van het Hof niet af dat in de cabine plaats is voor het vervoer van meer personen dan enkel de chauffeur aangezien de omstandigheid dat de bestelauto ook kan worden gebruikt voor privévervoer van goederen of personen immers niet uitsluit dat sprake is van een bestelauto in de zin van artikel 3.20 van de Wet. Tegen deze oordelen richt zich het middel met een rechtsklacht en een motiveringsklacht.
3.3. Gelet op de door het Hof in aanmerking genomen feiten, waaronder de tot de gedingstukken behorende foto's van de bestelauto, heeft het Hof niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd geoordeeld dat de aard en de inrichting van de bestelauto meebrengen dat de bestelauto uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen. In zo'n geval is, anders dan het middel betoogt, de aanwezigheid of het gebruik van de tweede stoel in de cabine niet relevant. 's Hofs oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, A.R. Leemreis, E.N. Punt en C.H.W.M. Sterk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2012.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 454.