Home

Hoge Raad, 13-07-2012, BX0921, 12/00846

Hoge Raad, 13-07-2012, BX0921, 12/00846

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 juli 2012
Datum publicatie
13 juli 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BX0921
Zaaknummer
12/00846

Inhoudsindicatie

Artikel 8:77 Awb. Onjuiste lezing verwijzingsopdracht, niettemin geen cassatie.

Uitspraak

13 juli 2012

nr. 12/00846

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 januari 2012, nr. 11/00419, betreffende een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is over het tijdvak 20 december 2001 tot en met 31 december 2002 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede een boete. De Inspecteur heeft, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken de naheffingsaanslag verminderd en de boetebeschikking vernietigd.

De Rechtbank te Arnhem (nr. AWB 07/2564) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem.

Dit hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.

2. Het eerste geding in cassatie

De uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem (nr. 08/00193) is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2011, nr. 09/05112, LJN BO5080, BNB 2011/233, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank vernietigd voor wat betreft de schadevergoeding, het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd voor wat betreft de schadevergoeding, en de Staat veroordeeld tot vergoeding van de immateriële schade die belanghebbende heeft geleden tot een bedrag van € 2500. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

3. Het tweede geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

4. Beoordeling van de klachten

4.1. Bij het hiervoor onder 2 genoemde arrest van 10 juni 2011 (hierna: het verwijzingsarrest) heeft de Hoge Raad de zaak verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch (hierna: het verwijzingshof) voor beantwoording van de vraag of, en zo ja in hoeverre, de redelijke termijn is overschreden, en voor beantwoording van de vraag of, en zo ja tot welk bedrag, dan een vergoeding voor materiële en immateriële schade moet worden toegekend.

4.2. Het verwijzingshof heeft - in cassatie onbestreden - geoordeeld dat de redelijke termijn met ruim twee jaar is overschreden, maar heeft in het dictum van zijn uitspraak geen beslissing genomen op belanghebbendes verzoek om schadevergoeding voor zover dat door hem gestelde materiële schade betreft. Het heeft daartoe overwogen dat in het verwijzingsarrest uitsluitend het oordeel van het Gerechtshof te Arnhem met betrekking tot de vergoeding van immateriële schade onjuist is bevonden, en dat het verwijzingshof daarom na cassatie, indien het tot de conclusie komt dat de redelijke termijn is overschreden, alleen nog bevoegd is tot vaststelling van het bedrag van de vergoeding voor immateriële schade.

4.3.1. Aldus heeft het verwijzingshof de verwijzingsopdracht te beperkt opgevat. Deze opdracht heeft, gelet op de bewoordingen daarvan, ook betrekking op de door belanghebbende gevraagde vergoeding voor materiële schade als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn. Het oordeel van het Gerechtshof te Arnhem dat in het verwijzingsarrest onjuist werd bevonden, was niet beperkt tot de vergoeding van immateriële schade.

4.3.2. Voor zover de klachten betrekking hebben op vergoeding van materiële schade zijn zij daarom op dit punt gegrond. Zij kunnen echter niet tot cassatie leiden. Het verwijzingshof heeft tevens geoordeeld dat belanghebbende haar eis tot vergoeding van schade tot een bedrag van € 93.600.000 onvoldoende heeft onderbouwd. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat in dit bedrag ook de door belanghebbende gestelde materiële schade is begrepen. In zoverre heeft het verwijzingshof niettemin een oordeel gegeven over de onderbouwing van de door belanghebbende gestelde materiële schade. De klacht dat het verwijzingshof de door belanghebbende aan haar eis tot schadevergoeding ten grondslag gelegde onderbouwing heeft miskend, faalt omdat noch uit de klacht zelf, noch uit de stukken van het geding duidelijk wordt welke onderbouwing het verwijzingshof zou hebben miskend.

4.4. Voor het overige kunnen de klachten evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2012.