Home

Hoge Raad, 10-08-2012, BX4045, 11/03216

Hoge Raad, 10-08-2012, BX4045, 11/03216

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
10 augustus 2012
Datum publicatie
10 augustus 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BX4045
Zaaknummer
11/03216

Inhoudsindicatie

Inspecteur komt in cassatiefase geheel tegemoet aan standpunt belanghebbende. Beroep in cassatie is dan wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk (HR 3 december 2010, nr. 09/04397, LJN BO5988, BNB 2011/69). Proceskostenvergoeding wegingsfactor 0,5.

Uitspraak

10 augustus 2012

nr. 11/03216

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 9 juni 2011, nr. 10/00022, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 mei 2005 tot en met 31 mei 2005 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, alsmede een boete. Na het tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boetebeschikking verminderd.

De Rechtbank te Breda (nr. AWB 08/5706) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft het tegen de uitspraak van de Inspecteur betreffende de boete ingestelde beroep gegrond verklaard, die uitspraak van de Inspecteur vernietigd, en de boete nader vastgesteld. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.

3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Aan belanghebbende is wegens niet (tijdig) betalen een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd over het tijdvak 1 mei 2005 tot en met 31 mei 2005 en een vergrijpboete.

3.2. Voor zover in cassatie van belang was voor het Hof in geschil of de vergrijpboete terecht en tot het juiste bedrag was opgelegd.

3.3. Het Hof heeft deze vraag ontkennend beantwoord, overwegende dat het aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat geen omzetbelasting is betaald over het tijdvak mei 2005. Het Hof heeft een boete van 10 percent passend en geboden geacht. Het Hof heeft overwogen dat vanwege overschrijding van de redelijke termijn een bedrag van 20 percent van het bedrag van de boete met een maximum van € 20.000 op de boete in mindering dient te worden gebracht. Het Hof heeft, hoewel de Inspecteur bij de uitspraak op bezwaar de boete al had verminderd tot € 60.283, de boete verminderd tot € 130.709. De klacht houdt in dat het Hof de boete had dienen te verminderen tot € 48.226,40.

3.4. In zijn verweerschrift in cassatie heeft de Staatssecretaris het volgende opgemerkt:

"De naheffingsaanslag is vastgesteld op een bedrag van € 602.836. Aanvankelijk bedroeg de boete € 150.709. Bij uitspraak op bezwaar is de boete vastgesteld op € 60.283, zijnde 10% van de nageheven belasting. Het hof beslist dat de boete van 10% passend en geboden is. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn zal het Hof op de boete in mindering brengen een bedrag van 20% van het bedrag van de boete met een maximum van € 20.000. Bij abuis hanteert het Hof vervolgens als uitgangspunt het oorspronkelijke boetebedrag van € 150.709 en brengt hierop het maximum van € 20.000 in mindering. De inspecteur heeft rekening gehouden met de intentie van het Hof. Hij heeft het boetebedrag van € 60.283 verminderd met 20% en heeft de boete vervolgens vastgesteld op € 48.226. De dagtekening van de vermindering is 22 juli 2011. Er bestaat derhalve geen verschil van mening tussen belanghebbende en de inspecteur."

3.5. Uit hetgeen hiervoor in 3.3 en 3.4 is vermeld volgt dat de Inspecteur na de uitspraak van het Hof geheel aan belanghebbendes klacht in cassatie tegemoet is gekomen. In een dergelijk geval is niet langer sprake van een geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan en dient het beroep in cassatie wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Naar de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 3 december 2010, nr. 09/04397, LJN BO5988, BNB 2011/69, behoort de rechter, in gevallen waarin een rechtsmiddel niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat het bestuursorgaan geheel aan de bezwaren van de belanghebbende tegemoet is gekomen, vergoeding van griffierecht te gelasten, en dient hij als hoofdregel het bestuursorgaan in de proceskosten te veroordelen, tenzij de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende.

3.6. Hetgeen hiervoor in 3.5 is overwogen brengt mee dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn niet gebleken.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de indiening van het beroepschrift in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 454, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 874.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren C.H.W.M. Sterk en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2012.