Hoge Raad, 02-10-2012, BX6402, 11/02065 H
Hoge Raad, 02-10-2012, BX6402, 11/02065 H
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 2 oktober 2012
- Datum publicatie
- 2 oktober 2012
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2012:BX6402
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX6402
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2002:AE5920
- Zaaknummer
- 11/02065 H
Inhoudsindicatie
Herziening; Wet hervorming herziening ten voordele. De aanvraag tot herziening is bij de HR ingekomen op 18-4-2011. Nadien is de Wet hervorming herziening ten voordele tot stand gekomen (Stb. 2012, 275), die op 1-10-2012 in werking is getreden. Deze wet bevat geen bepalingen inzake het overgangsrecht. Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de AG moet worden aangenomen dat de in het arrest van de HR genoemde bepalingen (art. 457 Sv en de artt. 461 t/m 470 Sv) bij de invoering van de wet onmiddellijk in werking zijn getreden. Dit houdt onder meer in dat de PG vanaf de inwerkingtreding van de wet bevoegd is om voorafgaand aan het nemen van een (aanvullende) conclusie een nader onderzoek in te stellen. Nu de AG in zijn conclusie geen standpunt heeft ingenomen m.b.t. de gegrondheid van de aanvraag, zal de HR hem in de gelegenheid stellen zich daarover alsnog uit te laten. Opmerking verdient dat de AG, die klaarblijkelijk van mening is dat aanleiding kan bestaan voor een nader onderzoek a.b.i. art. 468.2 Sv, voorafgaand aan het nemen van zijn nadere conclusie een zodanig onderzoek kan instellen indien en voor zover hij dit noodzakelijk acht. HR verwijst de zaak naar de rolzitting.
Uitspraak
2 oktober 2012
Strafkamer
nr. S 11/02065 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 30 juli 2002, nummer 20-00493-01, ingediend door mr. A.G. van der Plas, advocaat te Amsterdam, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank Breda van 9 februari 2001 - de aanvrager ter zake van 1. "medeplegen van moord", 2. "poging om een ander door beloften en door het verschaffen van inlichtingen te bewegen om het medeplegen van moord te begaan, meermalen gepleegd", 3. "medeplegen van gijzeling", 4. "om een feit, bedoeld in het vierde lid van art. 10 van de Opiumwet voor te bereiden en te bevorderen een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen", 5. "poging om een ander door misbruik van gezag en door het verschaffen van inlichtingen te bewegen om het medeplegen van moord te begaan, meermalen gepleegd" en 6. "als bestuurder deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven" veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
2. De aanvraag tot herziening
2.1.1. De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.1.2. De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van feiten en omstandigheden die de rechter bij het onderzoek ter terechtzitting in feitelijke instantie niet zijn gebleken en die in verband met de destijds geleverde bewijzen alsook op zichzelf onverenigbaar zijn met voormelde uitspraak, in die zin dat waren zij indertijd aan de rechter bekend geweest, zij hetzij tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn vervolging zouden hebben geleid, hetzij tot vrijspraak van de aanvrager van het hem tenlastegelegde, hetzij tot toepassing van minder zware strafbepalingen.
2.2. De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd als hierna onder 4.2 is weergegeven.
2.3. De raadsvrouwe van de aanvrager heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Aan de beoordeling van de aanvraag voorafgaande beschouwingen
3.1.1. De aanvraag tot herziening is bij de Hoge Raad ingekomen op 18 april 2011. Nadien is de Wet hervorming herziening ten voordele tot stand gekomen (Stb. 2012, 275; hierna: de wet), die op 1 oktober 2012 in werking is getreden. Sedertdien zijn onder meer de volgende bepalingen van kracht:
- Art. 457 Sv:
1. Op aanvraag van de procureur-generaal of van de gewezen verdachte te wiens aanzien een vonnis of arrest onherroepelijk is geworden, kan de Hoge Raad ten voordele van de gewezen verdachte een uitspraak van de rechter in Nederland houdende een veroordeling herzien:
a. op grond van de omstandigheid dat bij onderscheidene arresten of vonnissen die onherroepelijk zijn geworden of bij verstek zijn gewezen, bewezenverklaringen zijn uitgesproken die niet zijn overeen te brengen;
b. op grond van een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens waarin is vastgesteld dat het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden of een protocol bij dit verdrag is geschonden in de procedure die tot de veroordeling of een veroordeling wegens hetzelfde feit heeft geleid, indien herziening noodzakelijk is met het oog op rechtsherstel als bedoeld in artikel 41 van dat verdrag;
c. indien er sprake is van een gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat op zichzelf of in verband met de vroeger geleverde bewijzen met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt, zodanig dat het ernstige vermoeden ontstaat dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid, hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
2. Waar in deze bepaling wordt gesproken van een veroordeling, is hieronder het ontslag van alle rechtsvervolging met oplegging van een vrijheidsbenemende maatregel als bedoeld in de artikelen 37 en 37a van het Wetboek van Strafrecht begrepen.
- Art. 461 Sv:
1. Ter voorbereiding van een herzieningsaanvraag kan een gewezen verdachte, die is veroordeeld voor een feit waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld en waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt, door zijn raadsman aan de procureur-generaal doen verzoeken een nader onderzoek in te stellen naar de aanwezigheid van een grond voor herziening als bedoeld in artikel 457, eerste lid, onder c.
2. Het verzoek wordt schriftelijk ingediend en door de raadsman ondertekend. Het verzoek behelst een opgave van de onderzoekshandelingen die dienen te worden verricht, met bijvoeging van een kopie van de uitspraak waarvan de gewezen verdachte herziening wil aanvragen, en is met redenen omkleed. Het verzoek kan tevens strekken tot de instelling van een onderzoeksteam als bedoeld in artikel 463.
3. Indien het verzoek niet voldoet aan de in het eerste en tweede lid genoemde voorwaarden, verklaart de procureur-generaal het niet ontvankelijk. Indien het verzoek ontvankelijk is kan de procureur-generaal het verzoek slechts afwijzen indien:
a. er onvoldoende aanwijzingen zijn dat er mogelijkerwijs sprake is van een grond tot herziening, of
b. het verzochte onderzoek niet noodzakelijk is.
4. De procureur-generaal beslist zo spoedig mogelijk. De beslissing is met redenen omkleed en wordt schriftelijk ter kennis gebracht van degene die het verzoek heeft ingediend. In geval van toewijzing van het verzoek vermeldt de beslissing de te verrichten onderzoekshandelingen.
5. Artikel 457, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
- Art. 462 Sv:
1. In geval van een verzoek als bedoeld in artikel 461 kan de procureur-generaal ambtshalve of op verzoek van de gewezen verdachte advies inwinnen van een commissie belast met de advisering over de wenselijkheid van een nader onderzoek als bedoeld in artikel 461, eerste lid.
2. Tenzij het verzoek als bedoeld in artikel 461 naar zijn oordeel niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, dan wel voor toewijzing vatbaar is, wint de procureur-generaal in ieder geval advies in van de commissie indien de gewezen verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren of meer.
3. Het advies van de commissie wordt schriftelijk uitgebracht en is openbaar. Indien de beslissing van de procureur-generaal over het in artikel 461, eerste lid, bedoelde verzoek afwijkt van het advies van de commissie, wordt in de beslissing de reden voor die afwijking vermeld.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld betreffende samenstelling, inrichting, bevoegdheden en werkwijze van de in het eerste lid bedoelde commissie. De algemene maatregel van bestuur bevat in ieder geval bepalingen over het aantal leden en de zittingsduur van deze leden, de vervulling van het secretariaat en de aan de commissie ter beschikking te stellen financiële middelen. De benoeming van de leden geschiedt door de Minister van Veiligheid en Justitie op voordracht van de procureur-generaal.
- Art. 463 Sv:
1. In geval van toewijzing van het in artikel 461 bedoelde verzoek, stelt de procureur-generaal het nader onderzoek in. Indien daarbij naar zijn oordeel enig onderzoek door de rechter-commissaris noodzakelijk is, kan hij dat onderzoek opdragen aan de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken, in een rechtbank die van de zaak nog geen kennis heeft genomen. Artikel 469, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. Indien naar zijn oordeel het belang van het nader onderzoek dit vordert, kan de procureur-generaal zich bij het verrichten daarvan laten bijstaan door een onderzoeksteam.
3. Het in het tweede lid bedoelde team wordt samengesteld uit opsporingsambtenaren die niet eerder bij de strafzaak betrokken zijn geweest. Het team kan worden aangevuld met leden van het openbaar ministerie of deskundigen, die niet eerder bij de strafzaak betrokken zijn geweest. Het College van procureurs-generaal verleent de procureur-generaal op diens verzoek de nodige bijstand bij de instelling van het onderzoeksteam en de uitvoering van het onderzoek. De leden van het onderzoeksteam worden benoemd door de procureur-generaal.
4. De werkzaamheden van het onderzoeksteam geschieden onder leiding en verantwoordelijkheid van de procureur-generaal. Artikel 111, derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie is van overeenkomstige toepassing.
5. Indien tijdens het nader onderzoek getuigen of deskundigen worden gehoord, nodigt de procureur-generaal of degene die in diens opdracht met het verhoor is belast, de raadsman van gewezen verdachte tot bijwoning van het verhoor uit, voor zover dit met de bescherming van de in artikel 187d, eerste lid, vermelde belangen verenigbaar is. De gewezen verdachte kan in de gelegenheid worden gesteld het verhoor bij te wonen. De gewezen verdachte en diens raadsman kunnen de vragen opgeven die zij gesteld wensen te zien. Artikel 187, tweede en derde lid, 187b en 187d zijn van overeenkomstige toepassing.
6. Nadat de onderzoekshandelingen zijn voltooid worden de daarop betrekking hebbende stukken aan de processtukken toegevoegd en wordt aan de verzoeker een afschrift van die stukken toegezonden.
- Art. 464 Sv:
1. Ten aanzien van het in artikel 463, tweede lid, bedoelde onderzoek vinden de artikelen 28 tot en met 31, 94, eerste en derde lid, 96 tot en met 102a, 104 tot en met 116, eerste lid, 124 tot en met 125o, 126n tot en met 126nd, 126nf tot en met 126ni, 126aa tot en met 126dd, 141, 142, 148, 150 tot en met 151d en 152 tot en met 157 overeenkomstige toepassing met dien verstande dat daar waar wordt gesproken van de verdachte daaronder wordt verstaan de gewezen verdachte, voorzover niet uit enige bepaling het tegendeel volgt.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de inrichting van het onderzoek.
- Art. 465 Sv:
1. De Hoge Raad verklaart de herzieningsaanvraag niet-ontvankelijk indien deze niet een onherroepelijke uitspraak van de rechter in Nederland houdende een veroordeling of een ontslag van alle rechtsvervolging als bedoeld in artikel 457, tweede lid, betreft, dan wel niet voldoet aan de voorwaarden in artikel 460 gesteld.
2. De Hoge Raad kan de herzieningsaanvraag betreffende het in artikel 457, eerste lid, onder b, vermelde geval niet-ontvankelijk verklaren indien deze niet wordt ingediend binnen drie maanden nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens de gewezen verdachte bekend is.
3. Indien de herzieningsaanvraag kennelijk ongegrond is, wijst de Hoge Raad deze af.
4. In de overige gevallen zijn de navolgende bepalingen uit deze titel van toepassing.
5. De Hoge Raad kan alvorens een beslissing te nemen opdracht geven tot een nader onderzoek als bedoeld in de artikelen 461 en 463 of tot het inwinnen van advies van de in artikel 462 bedoelde commissie.
- Art. 466 Sv:
1. De Hoge Raad beveelt de verdere behandeling op de openbare terechtzitting op een daartoe door de voorzitter te bepalen dag.
2. Indien op de voet van artikel 463, zesde lid, een afschrift is toegezonden van de resultaten van het onderzoek, wordt de dienende rechtsdag bepaald op een datum niet eerder dan zes weken na die toezending, en kan de gewezen verdachte of zijn raadsman de herzieningsaanvraag schriftelijk nader toelichten tot uiterlijk de laatste dag voor de dienende rechtsdag.
3. De procureur-generaal doet ten minste tien dagen voor de dienende rechtsdag aan de gewezen verdachte aanzegging van die dag.
- Art. 467 Sv:
1. De herzieningsaanvraag wordt in behandeling genomen op een openbare terechtzitting voor strafzaken van de enkelvoudige kamer van de Hoge Raad.
2. De enkelvoudige kamer verwijst een zaak naar de meervoudige kamer:
a. wanneer de raadsman van de gewezen verdachte te kennen geeft de herzieningsaanvraag mondeling te willen toelichten;
b. wanneer zij de dag voor de uitspraak bepaalt;
c. wanneer zij verwijzing wenselijk acht.
3. De meervoudige kamer verwijst een zaak wederom naar de enkelvoudige kamer, indien dat in enige stand van het geding nodig is.
- Art. 468 Sv:
1. Op de terechtzitting van de enkelvoudige kamer, of op de terechtzitting van de meervoudige kamer wanneer de raadsman daar de herzieningsaanvraag mondeling heeft toegelicht, dan wel op een nadere terechtzitting neemt de procureur-generaal zijn conclusie, die hij aan de Hoge Raad overlegt.
2. Voorafgaand aan zijn conclusie kan de procureur-generaal ambtshalve een nader onderzoek instellen als bedoeld in de artikelen 461 en 463 alsmede een advies inwinnen bij de commissie als bedoeld in artikel 462. De artikelen 461, 462, eerste, derde en vierde lid, 463 en 464 zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Nadat de procureur-generaal zijn conclusie heeft genomen wordt de dag voor de uitspraak bepaald.
4. Aan de raadsman wordt een afschrift van de conclusie toegezonden.
5. De raadsman kan binnen twee weken na verzending van het afschrift van de conclusie zijn schriftelijk commentaar daarop aan de Hoge Raad doen toekomen.
- Art. 469 Sv:
1. Indien de Hoge Raad de noodzakelijkheid daarvan blijkt draagt hij aan de procureur-generaal op een nader onderzoek te verrichten als bedoeld in de artikelen 461 en 463, dan wel advies in te winnen van de in artikel 462 bedoelde commissie. De artikelen 463, tweede tot en met zesde lid, en 464 zijn van overeenkomstige toepassing. Nadat het onderzoek is voltooid, doet de procureur-generaal de stukken toekomen aan de Hoge Raad.
2. Tevens kan de Hoge Raad een nader onderzoek opdragen aan een daartoe uit zijn midden te benoemen raadsheer-commissaris, doch hij kan dit ook, indien de herziening niet betreft een door de Hoge Raad in eerste aanleg gewezen arrest, opdragen aan de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken, in een rechtbank die van de zaak nog geen kennis heeft genomen.
3. Het in het tweede lid bedoelde onderzoek wordt overeenkomstig de tweede tot en met de vijfde en de achtste afdeling van de Derde Titel van het Tweede Boek gevoerd. De getuigen worden beëdigd of wel overeenkomstig artikel 216, tweede lid, aangemaand. Indien het onderzoek geschiedt door een raadsheer-commissaris, geldt al hetgeen bepaald is over de rechtbank, de rechter-commissaris, de officier van justitie en de griffier, ten aanzien van de Hoge Raad, de raadsheer-commissaris, de procureur-generaal en de griffier van de Hoge Raad, behoudens dat de raadsheer-commissaris en de procureur-generaal zich bij het doorzoeken van plaatsen en bij een schouw kunnen doen vervangen door de rechter-commissaris en de officier van justitie bij de rechtbank binnen welker rechtsgebied de doorzoeking of schouw moet plaatshebben. Artikel 172 is van overeenkomstige toepassing.
4. Na afloop van het onderzoek doet de raadsheer- of rechter-commissaris de stukken toekomen aan de Hoge Raad.
5. Aan de raadsman wordt een afschrift van de stukken van het onderzoek toegezonden.
6. Indien de procureur-generaal opnieuw een conclusie neemt is artikel 468, eerste en derde tot en met vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.
- Art. 470 Sv:
Indien de Hoge Raad de herzieningsaanvraag niet gegrond acht, wijst hij die af.
3.1.2. De wetsgeschiedenis houdt onder meer het volgende in:
"Volgens de voorgestelde regeling krijgt de procureur-generaal bij de Hoge Raad de mogelijkheid ambtshalve of op verzoek van de raadsman van de gewezen verdachte, een nader onderzoek te entameren in die gevallen waarin er gerede twijfel mogelijk is over de juistheid van de inhoudelijke beslissing in de afgesloten strafzaak, maar er nog niet voldoende materiaal beschikbaar is om te kunnen beoordelen of de herzieningsaanvraag gegrond is. Dat nader onderzoek kan in twee verschillende fasen van het herzieningsproces plaatsvinden:
• In bepaalde gevallen kan een gewezen verdachte, nog voordat hij een herzieningsaanvraag bij de Hoge Raad indient, door middel van zijn raadsman een verzoek doen tot een nader onderzoek ter voorbereiding van een herzieningsaanvraag.
• Ook kan onderzoek plaatsvinden wanneer na indiening van de herzieningsaanvraag onduidelijkheid bestaat over de gegrondheid van de aanvraag."
(...)
De voorgestelde regeling voorziet niet in een rechtsmiddel tegen een afwijzende beslissing van de procureur-generaal op een verzoek tot een nader feitelijk onderzoek. Wel kan de Hoge Raad ambtshalve of op verzoek van een gewezen verdachte alsnog de procureur-generaal opdragen een nader onderzoek te verrichten, wanneer de Hoge Raad van oordeel is dat de procureur-generaal ten onrechte een nader onderzoek heeft geweigerd.
Een gewezen verdachte kan het verzoek dus wel in het kader van zijn herzieningsaanvraag aan de Hoge Raad voorleggen. Ook kunnen zowel de Hoge Raad als de procureur-generaal bij de Hoge Raad ambtshalve besluiten tot een nader feitelijk onderzoek in de fase waarin al een herzieningsaanvraag is ingediend. De procureur-generaal kan dit voorafgaand aan zijn conclusie doen (zie het voorgestelde artikel 468, tweede lid). De Hoge Raad kan zowel vóór als na de behandeling van de herzieningsaanvraag op de openbare terechtzitting aan de procureur-generaal een nader onderzoek opdragen (zie de voorgestelde artikelen 465 en 469). Zo kan de Hoge Raad na de behandeling van de aanvraag op de openbare terechtzitting constateren dat er nog te veel onduidelijkheden zijn om de aanvraag goed te kunnen beoordelen. De Hoge Raad kan dan alsnog aan de procureur-generaal opdragen een nader onderzoek uit te voeren. Is dat onderzoek voltooid, dan vindt er opnieuw een openbare terechtzitting plaats."
(Kamerstukken II 2008/2009, 32045, nr. 3, p. 19 en 21)
3.2.1. Ingevolge de art. 461-464 Sv is de gewezen verdachte in de daar genoemde gevallen bevoegd om ter voorbereiding van een herzieningsaanvraag aan de Procureur-Generaal te doen verzoeken een nader onderzoek in te stellen naar de aanwezigheid van een grond voor herziening als bedoeld in art. 457, eerste lid onder c, Sv (het zogenoemde novum). Indien de Procureur-Generaal dat verzoek - al dan niet na het inwinnen van het advies van de daartoe ingestelde commissie - toewijst, gaat hij over tot het instellen van het gevraagde onderzoek. Ingevolge art. 463 Sv is de Procureur-Generaal alsdan bevoegd tot het opdragen van onderzoek aan een rechter-commissaris en het laten verrichten van werkzaamheden door een onderzoeksteam. Op grond van art. 464 Sv beschikt dat team over de daar bedoelde (opsporings)bevoegdheden.
3.2.2. Uit art. 468, tweede lid, Sv volgt dat de Procureur-Generaal bevoegd is om voorafgaand aan zijn conclusie ambtshalve, dus ook zonder daartoe strekkende opdracht van de Hoge Raad, een nader onderzoek als evenbedoeld in te stellen en het advies van vorenbedoelde commissie in te winnen.
3.2.3. Art. 469, eerste lid, Sv heeft betrekking op gevallen waarin de Hoge Raad het in het kader van de beoordeling van een bij hem aangebrachte herzieningsaanvraag noodzakelijk acht dat door de Procureur-Generaal een nader onderzoek wordt ingesteld zoals omschreven in art. 461 en art. 463 Sv dan wel advies wordt ingewonnen bij de bovengenoemde adviescommissie. De bepaling heeft - naar uit de hiervoren weergegeven wetsgeschiedenis kan worden afgeleid - mede het oog op de gevallen waarin de Procureur-Generaal niet zo een nader onderzoek heeft ingesteld dan wel geen advies heeft ingewonnen, terwijl de Hoge Raad naar aanleiding van een daartoe door de aanvrager gedaan verzoek of ambtshalve het een dan wel het ander noodzakelijk oordeelt.
3.3. Voormelde wet bevat geen bepalingen inzake het overgangsrecht. Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2 moet worden aangenomen dat de bovenvermelde bepalingen bij de invoering van de wet onmiddellijk in werking zijn getreden. Dit houdt onder meer in dat de Procureur-Generaal vanaf de inwerkingtreding van de wet op 1 oktober 2012 bevoegd is om voorafgaand aan het nemen van een (aanvullende) conclusie een nader onderzoek in te stellen.
4. Beoordeling van de aanvraag
4.1. Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat op zichzelf of in verband met de vroeger geleverde bewijzen met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt, zodanig dat het ernstige vermoeden ontstaat dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid, hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2. De conclusie van de Advocaat-Generaal houdt, voor zover hier van belang, in:
"19. (...) Zoals gezegd is het herzieningsverzoek gestoeld op de hypothese dat de strafvervolging van [aanvrager] voortkomt uit een heimelijke samenspanning die is verordonneerd op het hoogste niveau. Het complot strekte ertoe om [aanvrager] in Nederland te laten veroordelen voor nooit door hem gepleegde delicten. (...) Ter onderbouwing van deze hypothese heeft de raadsvrouw van [aanvrager] een zeer omvangrijke hoeveelheid materiaal overgelegd. Hierin worden zeer uiteenlopende kwesties aan de orde gesteld die betrekking hebben op allerlei deelaspecten van de zaak. Het voert m.i. thans te ver om op alle onderwerpen in te gaan, mede vanwege de conclusie die ik hieronder trek.(...)
23. De conclusie.
De aangevoerde gegevens zijn m.i. ontoereikend voor het ontstaan van een ernstig vermoeden dat het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot een vrijspraak of tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in het geval de rechter bij het onderzoek ter terechtzitting daarmee bekend was geweest. Zonder nader onderzoek kan thans onvoldoende worden beoordeeld in hoeverre kan en moet worden vertrouwd op de inhoud van het overgelegde materiaal. Niettemin meen ik dat het materiaal waarmee het herzieningsverzoek is onderbouwd aanleiding geeft voor nader onderzoek naar de vraag of een grond voor herziening aanwezig is.
(...)
De vraag is vervolgens op welke wijze dit onderzoek vorm moet krijgen. Met de inwerkingtreding van de Wet hervorming herziening ten voordele is niet alleen verruiming beoogd van het novumbegrip. Daarnaast zullen op 1 oktober 2012 een aantal bepalingen in werking treden die het mogelijk maken om onderzoek te doen naar de aanwezigheid van gronden voor herziening als bedoeld in art. 457 Sv. Dit onderzoek kan (na inwerkingtreding van de Wet hervorming herziening ten voordele) worden opgedragen aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad (art. 469 Sv), waarna hem de mogelijkheden van art. 463 Sv ten dienste staan. Dat is wat ik Uw Raad adviseer te doen."
4.3. Nu de Advocaat-Generaal in zijn conclusie geen standpunt heeft ingenomen met betrekking tot de gegrondheid van de aanvraag, zal de Hoge Raad hem in de gelegenheid stellen zich daarover alsnog uit te laten. Met het oog daarop dient de zaak naar de rolzitting te worden verwezen.
Opmerking verdient dat de Advocaat-Generaal, die klaarblijkelijk van mening is dat aanleiding kan bestaan voor een nader onderzoek als bedoeld in art. 468, tweede lid, Sv, voorafgaand aan het nemen van zijn nadere conclusie een zodanig onderzoek kan instellen indien en voor zover hij dit noodzakelijk acht.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 9 oktober 2012;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan, W.F. Groos en J. Wortel in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 2 oktober 2012.