Home

Hoge Raad, 30-11-2012, BY4590, 10/05559

Hoge Raad, 30-11-2012, BY4590, 10/05559

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
30 november 2012
Datum publicatie
30 november 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BY4590
Formele relaties
Zaaknummer
10/05559

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting; artikel 11, lid 1, aanhef en letter b, Wet OB. De jegens de prostituee verrichte handelingen vormen één - met omzetbelasting belaste - prestatie (het geven van gelegenheid tot prostitutie).

Uitspraak

30 november 2012

Nr. 10/05559

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van V.o.f. X c.s. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 november 2010, nr. P09/00171, betreffende een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan omzetbelasting.

1. Het geding in feitelijke instanties

Belanghebbende heeft over het tijdvak januari 2008 een bedrag van € 32.773 aan omzetbelasting voldaan. Belanghebbende heeft tegen dit bedrag bezwaar gemaakt en verzocht om teruggaaf van € 30.146, welk bezwaar bij uitspraak van de Inspecteur is afgewezen.

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 08/5532) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1.1. Voor het Hof was in geschil of de door belanghebbende verleende prestaties moeten worden aangemerkt als de verhuur van een onroerende zaak in de zin van artikel 11, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet dan wel als het geven van gelegenheid tot prostitutie.

3.1.2. Het Hof heeft het oordeel van de Rechtbank onderschreven dat het geheel van de activiteiten van belanghebbende als zodanig is gericht op het aanbieden van een veilige, schone en besloten omgeving die volledig en uitsluitend is uitgerust voor het gelegenheid geven tot prostitutie. Daarbij heeft het Hof overwogen dat aard en omvang van de activiteiten, naast die van het ter beschikking stellen van een kamer, alsmede de strekking van het geheel van activiteiten met zich brengen dat dit geheel niet kan worden aangemerkt als de passieve verhuur van onroerende zaken.

3.2. Het middel betoogt dat belanghebbende niet één dienst jegens haar klanten verricht, maar verschillende te onderscheiden diensten waarvan de terbeschikkingstelling van de kamer als een hoofddienst moet worden beschouwd, omdat de andere activiteiten zoals toezicht, beheer en onderhoud, schoonmaak, verschoning van beddengoed en handdoeken en de mogelijkheid een GGD-arts te bezoeken, voor haar klanten geen doel op zich vormen. Die andere activiteiten dienen om de hoofdprestatie (de verhuur van de kamer) zo aantrekkelijk mogelijk te maken, en moeten om die reden, aldus het middel, als bijkomende diensten worden beschouwd die naar het middel kennelijk betoogt het fiscale lot, te weten vrijgesteld van omzetbelasting, van de hiervoor omschreven hoofdprestatie moeten delen.

3.3. Bij zijn hiervoor in 3.1.2 omschreven oordeel heeft het Hof - in navolging van de Rechtbank - klaarblijkelijk tot uitgangspunt genomen dat de overeenkomst tussen belanghebbende en de prostituee één dienst betreft. Die vaststelling geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk.

De stelling in cassatie dat de in geding zijnde aanvullende diensten enkel worden verricht om de hoofdprestatie (de verhuur van de kamer) zo aantrekkelijk mogelijk te maken, kan in haar algemeenheid niet als juist worden aanvaard en haar juistheid voor het onderhavige geval volgt ook niet uit de vaststaande feiten. Zij vergt derhalve een onderzoek van feitelijke aard, waarvoor de cassatieprocedure geen mogelijkheid biedt. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2012.