Home

Hoge Raad, 30-11-2012, BY4638, 12/01076

Hoge Raad, 30-11-2012, BY4638, 12/01076

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
30 november 2012
Datum publicatie
30 november 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BY4638
Formele relaties
Zaaknummer
12/01076

Inhoudsindicatie

Artikel 8:73 en 8:75 Awb. Beroep ingesteld in verband met het door de Inspecteur niet tijdig doen van uitspraak op het door belanghebbende gemaakte bezwaar, is ongegrond, zodat art. 8:73 Awb niet kan worden toegepast (vgl. HR 8 oktober 2004, nr. 38440, LJN AR3504, BNB 2004/432).

Uitspraak

30 november 2012

Nr. 12/01076

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X Beheermaatschappij B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 17 januari 2012, nr. 10/00107, betreffende een beschikking als bedoeld in artikel 20b, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

1. Het geding in feitelijke instanties

De Inspecteur heeft, gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag in de vennootschapsbelasting van belanghebbende voor het jaar 1998, het bedrag van het verlies van dat jaar bij beschikking vastgesteld.

Belanghebbende is tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het door hem tegen deze verliesvaststellingsbeschikking gemaakte bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank te Leeuwarden.

Nadien heeft de Inspecteur alsnog uitspraak gedaan op het bezwaar, bij welke uitspraak de verliesvaststellingsbeschikking nader is vastgesteld.

De Rechtbank (nr. AWB 07/2836) heeft het beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1.1. Het middel houdt in de eerste plaats in dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat een veroordeling van de Inspecteur tot vergoeding van schade van belanghebbende op de voet van artikel 8:73 Awb niet aan de orde kan komen. De Hoge Raad overweegt daarover het volgende.

3.1.2. Belanghebbende heeft beroep bij de Rechtbank ingesteld in verband met het door de Inspecteur niet tijdig doen van uitspraak op het door belanghebbende gemaakte bezwaar. Nadien heeft de Inspecteur alsnog uitspraak gedaan op het bezwaar. De Rechtbank heeft het beroep opgevat als mede te zijn gericht tegen de uitspraak op bezwaar en heeft vervolgens belanghebbendes bezwaren tegen de in die uitspraak neergelegde beslissing van de Inspecteur verworpen. De Rechtbank heeft - hiervan uitgaande - vervolgens het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

3.1.3. In het door belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank ingestelde hoger beroep heeft ook het Hof de bezwaren van belanghebbende tegen de in de uitspraak op bezwaar neergelegde beslissing verworpen. Dit oordeel van het Hof wordt in cassatie niet bestreden. Het Hof heeft derhalve - in zoverre terecht - de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.

3.1.4. Een en ander betekent dat 's Hofs oordeel dat aan toepassing van artikel 8:73 Awb niet kan worden toegekomen aangezien geen sprake is van een gegrond beroep, juist is. Dit wordt niet anders indien ervan wordt uitgegaan dat de Rechtbank ten onrechte de Inspecteur niet op de voet van artikel 8:75 Awb heeft veroordeeld in de kosten van de behandeling van het beroep. In dat geval zou weliswaar het bij het Hof ingestelde hoger beroep slagen, doch niet leiden tot gegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep.

3.2.1. Voor het overige houdt het middel in dat het Hof ten onrechte de Inspecteur niet op de voet van artikel 8:75 Awb heeft veroordeeld in de kosten van de behandeling van het beroep en het hoger beroep.

3.2.2. Hier doet zich het geval voor waarin de Rechtbank, in cassatie onbestreden, heeft vastgesteld dat de Inspecteur niet tijdig uitspraak heeft gedaan, belanghebbende daartegen beroep heeft ingesteld en de Inspecteur vervolgens alsnog uitspraak heeft gedaan. Ook al leidde het geding voor de Rechtbank niet tot een verdere vermindering van de aanslag dan de Inspecteur bij zijn alsnog gedane uitspraak heeft verleend, de Rechtbank behoorde in beginsel gebruik maken van haar bevoegdheid het bestuursorgaan te veroordelen in de kosten die redelijkerwijs moesten worden gemaakt voor het beroep tegen het uitblijven van een uitspraak op bezwaar (vgl. HR 8 oktober 2004, nr. 38440, LJN AR3504, BNB 2004/432).

3.2.3. Nu de Rechtbank een veroordeling van de Inspecteur zonder nadere motivering achterwege heeft gelaten, had het Hof - daarop door belanghebbende in het hoger beroepschrift gewezen - tot die veroordeling moeten overgaan.

3.2.4. Uit de uitspraak van het Hof of de stukken van het geding blijken geen feiten of omstandigheden die reden zouden kunnen zijn om af te wijken van de hiervoor in 3.2.2 bedoelde regel. Dit leidt tot de slotsom dat het middel ook voor het overige slaagt. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover daarin niet is beslist op het verzoek om een proceskostenvergoeding,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 466, en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 448, derhalve in totaal € 914,

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 874 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en

veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 327,75 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en in de kosten van het geding voor de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 201,25 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, derhalve in totaal € 529.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, C.H.W.M. Sterk, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2012.