Hoge Raad, 06-12-2013, ECLI:NL:HR:2013:1441, 13/01951
Hoge Raad, 06-12-2013, ECLI:NL:HR:2013:1441, 13/01951
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 6 december 2013
- Datum publicatie
- 6 december 2013
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2013:1441
- Zaaknummer
- 13/01951
Inhoudsindicatie
Proceskostenvergoeding. Art. 8:75 Awb. Art. 2, lid 3, Besluit proceskosten bestuursrecht. Grond voor integrale kostenvergoeding? Van een verwijt als bedoeld in BNB 2007/260 is niet zonder meer sprake indien het besluit van de Inspecteur louter het gevolg is van een administratieve vergissing en zonder die vergissing niet zou zijn genomen.
Uitspraak
6 december 2013
nr. 13/01951
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 maart 2013, nrs. 12/00550 en 12/00551, betreffende een ten aanzien van belanghebbende genomen besluit inzake vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van een bezwaar.
1 Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2002 en 2003 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur vernietigd, waarbij de Inspecteur een vergoeding heeft toegekend van de kosten van belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar.
De Rechtbank te Arnhem (nrs. AWB 12/1418 en AWB 12/1419) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3 Beoordeling van het middel
De navorderingsaanslagen zijn opgelegd ter ongedaanmaking van de verrekening van een verlies van 2005 met de belastbare inkomens uit werk en woning voor de onderhavige jaren (2002 en 2003). Zij zijn bij de uitspraken op bezwaar vernietigd, omdat de Inspecteur, in strijd met hetgeen de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 1 april 2005, nr. 40321, ECLI:NL:HR:2005:AR6000, BNB 2005/196, had verzuimd voorafgaand aan het opleggen van de navorderingsaanslagen de beschikking waarbij het verlies van 2005 is vastgesteld (hierna: de verliesvaststellingsbeschikking) te herzien.
Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslagen een vergissing heeft gemaakt die heeft geleid tot een onjuiste administratieve verwerking en niet heeft nagevorderd terwijl hij zich ervan bewust was dat hij de verliesvaststellingsbeschikking niet had herzien. Het Hof heeft hieraan de conclusie verbonden dat de navorderingsaanslagen niet zijn opgelegd tegen beter weten in en dat geen sprake is van een grond als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 13 april 2007, nr. 41235, ECLI:NL:HR:2007:BA2802, BNB 2007/260 (hierna: het arrest BNB 2007/260), die toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) rechtvaardigt.
Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 4 februari 2011, nr. 09/02123, ECLI:NL:HR:2011:BP2975, BNB 2011/103, heeft het Hof voorts – in cassatie onbestreden – geoordeeld dat de door de Inspecteur begane vergissing niet kan worden aangemerkt als in vergaande mate onzorgvuldig handelen.
Het middel richt zich tegen ‘s Hofs hiervoor in 3.2.1 vermelde oordeel met het betoog dat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een grond als hiervoor in 3.2.1 bedoeld niet van belang is of de Inspecteur wist dat zijn standpunt in een daartegen ingestelde procedure geen stand zou houden. Volgens het middel is daarvoor voldoende dat de Inspecteur dit objectief bezien had kunnen weten.
In het arrest BNB 2007/260 is geoordeeld dat voor toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit grond bestaat indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden.
In het door het middel bestreden oordeel ligt besloten dat de navorderingsaanslagen louter het gevolg zijn van een vergissing van administratieve aard en dat zij zonder die vergissing niet zouden zijn opgelegd. In een dergelijk geval kan de Inspecteur niet zonder meer een verwijt als hiervoor bedoeld worden gemaakt. Het middel faalt derhalve.