Home

Hoge Raad, 10-12-2013, ECLI:NL:HR:2013:1743, 12/02398

Hoge Raad, 10-12-2013, ECLI:NL:HR:2013:1743, 12/02398

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
10 december 2013
Datum publicatie
10 december 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:1743
Formele relaties
Zaaknummer
12/02398

Inhoudsindicatie

Overschrijding redelijke termijn in h.b. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:LJN BD2578 m.b.t. de duur van de redelijke termijn bij een in voorlopige hechtenis verkerende verdachte. ’s Hofs oordeel dat aan de overschrijding van de redelijke termijn geen consequenties behoeven te worden verbonden, nu de periode tussen het instellen van h.b. en het arrest een geringe overschrijding van de redelijke termijn in h.b. inhoudt, is niet zonder meer begrijpelijk. HR doet de zaak om doelmatigheidsredenen zelf af.

Uitspraak

10 december 2013

Strafkamer

nr. 12/02398

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 2 mei 2012, nummer 21/000595-10, in de strafzaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van de opgelegde straf, tot zodanige vermindering van die straf als de Hoge Raad goeddunkt en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3 Beoordeling van het derde middel

3.1.

Het middel klaagt over 's Hofs oordeel dat kan worden volstaan met de constatering dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de fase van het hoger beroep.

3.2.

Het bestreden arrest houdt het volgende in:

"Redelijke termijn

De raadsman heeft betoogd dat de redelijke termijn is overschreden nu het bijna 2 jaar en 2 maanden geleden is sinds het hoger beroep werd ingesteld. Hierdoor dient strafvermindering plaats te vinden.

Na onderzoek van de zaak is het volgende gebleken:

> verdachte is op 27 januari 2009 in verzekering gesteld;

> op 1 februari 2010 is door de rechtbank vonnis gewezen;

> op 11 februari 2010 is namens verdachte beroep ingesteld tegen het vonnis;

> op 15 februari 2010 is door de officier van justitie hoger beroep ingesteld;

> het dossier is op 12 april 2010 binnen gekomen bij het hof;

> op 16 december 2010 heeft de eerste regiebehandeling bij het gerechtshof te Arnhem plaatsgevonden. Het hof heeft toen bepaald een aantal getuigen te horen en het Crick-dossier aan het Dille-dossier toe te voegen;

> naar aanleiding van de toevoeging van het Crick-dossier heeft op 1 november 2011 andermaal een regiezitting plaatsgevonden. Hieruit zijn geen onderzoekshandelingen gekomen;

> de inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden op 5 en 6 april 2012;

> dit arrest wordt gewezen op 2 mei 2012.

Het hof heeft geconstateerd dat tussen het instellen van hoger beroep en het arrest van het gerechtshof een te lange periode is verstreken. Dit houdt echter een geringe overschrijding in. Een duidelijk aanwijsbare oorzaak hiervoor is niet te geven. Het hof zal echter volstaan met de constatering en hieraan geen verdere consequenties verbinden, nu de geringe overschrijding in hoger beroep teniet gedaan wordt door de snelheid van de totale behandeling. Immers binnen drie jaar en vier maanden is er in twee instanties uitspraak gedaan."

3.3.

Vooropgesteld moet worden dat indien, zoals hier het geval is, de verdachte in voorlopige hechtenis verkeert, bij de berechting van de zaak zowel in eerste aanleg als in hoger beroep in de regel sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM indien de behandeling van de zaak ter terechtzitting niet binnen zestien maanden na de aanvang van de redelijke termijn respectievelijk het instellen van het rechtsmiddel is afgerond met een einduitspraak (vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:LJN BD2578, NJ 2008/358, rov. 3.14-3.16).

3.4.

Het Hof heeft geoordeeld dat aan de overschrijding van de redelijke termijn geen consequenties behoeven te worden verbonden. Hierbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat de periode tussen het instellen van hoger beroep op 11 februari 2010 en het arrest op 2 mei 2012 een geringe overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep inhoudt, welk oordeel gelet op hetgeen hiervoor onder 3.3 is vooropgesteld niet begrijpelijk is. Daarom is het oordeel dat aan de overschrijding van de redelijke termijn geen consequenties behoeven te worden verbonden, niet zonder meer begrijpelijk. Het middel klaagt daarover terecht.

3.5.

De Hoge Raad zal de zaak in dit opzicht om doelmatigheidsredenen zelf afdoen. Daarbij neemt de Hoge Raad tot uitgangspunt dat gelet op de hiervoor onder 3.2 weergegeven overweging van het Hof de redelijke termijn van berechting in hoger beroep met bijna elf maanden is overschreden. De door het Hof opgelegde gevangenisstraf van zestien jaren wordt verminderd in die zin dat deze vijftien jaren en zes maanden beloopt.

4 Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

5 Slotsom

6 Beslissing