Hoge Raad, 09-08-2013, ECLI:NL:HR:2013:200, 12/06000
Hoge Raad, 09-08-2013, ECLI:NL:HR:2013:200, 12/06000
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 9 augustus 2013
- Datum publicatie
- 9 augustus 2013
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2013:200
- Zaaknummer
- 12/06000
Inhoudsindicatie
Art. 8:55, lid 3, Awb. Horen in verzetprocedure in geval een boetebeschikking in geding is en de rechter het verzet ongegrond wil verklaren.
Uitspraak
9 augustus 2013
nr. 12/06000
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Breda van 9 november 2012, nr. AWB 12/1587, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1 Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede een boete.
De Inspecteur heeft bij uitspraken de tegen de aanslag en de boete gemaakte bezwaren wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard. De Rechtbank te Breda (nr. AWB 12/1587) heeft bij uitspraak van 30 juli 2012 de tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3 Beoordeling van de klachten
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Aan belanghebbende is bij één aanslagbiljet een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd alsmede een bestuurlijke boete. Het door belanghebbende hiertegen gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 30 juli 2012 het beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Awb ongegrond verklaard zonder belanghebbende te hebben gehoord.
Belanghebbende heeft niet verzocht om te worden gehoord omtrent het tegen deze uitspraak gerichte verzet. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard zonder belanghebbende op diens verzet te hebben gehoord.
De klachten houden onder meer in dat de Rechtbank niet tot ongegrondverklaring van het door belanghebbende gedane verzet had mogen overgaan zonder hem in de gelegenheid te hebben gesteld daarover te worden gehoord.
Aangezien uit het beroepschrift en de overige stukken van het geding niet blijkt dat belanghebbende geen beroep tegen de boete heeft willen instellen, moet het, gelet op het bepaalde in artikel 26b, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, ervoor worden gehouden dat het beroep zich mede uitstrekte tot de boete en dat ook de uitspraak op verzet mede betrekking heeft op de boete.
In een geschil over een bestuurlijke boete is de rechter niet in alle gevallen gehouden de belanghebbende ambtshalve in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord naar aanleiding van diens verzet, maar slechts in die gevallen waarin het vereiste van een behoorlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM daartoe aanleiding geeft (zie HR 23 september 2011, nr. 10/04259, ECLI:NL:HR:2011:BT2295, BNB 2012/114). Wordt de belanghebbende in een zodanig geval gehoord op diens verzet tegen één uitspraak die zowel betrekking heeft op een aanslag als op een boete, dan kan bij dat horen (de ontvankelijkheid van) zijn beroep met betrekking tot zowel de aanslag als de boete aan de orde komen.
Uit de uitspraak van de Rechtbank blijkt niet dat zij heeft onderkend dat een boete in geding was, zodat reeds hierom niet kan worden aangenomen dat de Rechtbank de hiervoor omschreven beoordeling heeft gemaakt bij haar kennelijke beslissing om belanghebbende niet in de gelegenheid te stellen om over het verzet te worden gehoord. Evenmin heeft de Rechtbank in de bestreden uitspraak vastgesteld dat belanghebbende uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van het recht om over het verzet te worden gehoord. De kennelijke beslissing van de Rechtbank om belanghebbende niet in de gelegenheid te stellen om over het verzet te worden gehoord berust derhalve ofwel op een onjuiste rechtsopvatting ofwel behoefde nadere motivering, die ontbreekt.
Gelet op het hiervoor in 3.3.3 overwogene kan de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. Gelet op hetgeen hiervoor in de slotzin van 3.3.2 is overwogen, geldt dat ook voor zover die uitspraak betrekking heeft op de aanslag. De overige klachten behoeven geen behandeling.