Hoge Raad, 28-06-2013, ECLI:NL:HR:2013:38, 12/00626
Hoge Raad, 28-06-2013, ECLI:NL:HR:2013:38, 12/00626
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 28 juni 2013
- Datum publicatie
- 4 juli 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2013:38
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ7183, Gedeeltelijk contrair
- Zaaknummer
- 12/00626
Inhoudsindicatie
Erfrecht. Executeursbenoeming. Testamentair bewind. Taken en bevoegdheden executeur; beheer goederen nalatenschap, art. 4:144 lid 1 BW. Beëindigen beheer na eindigen taak als executeur; art. 4:150 lid 1 BW. Procesrecht. Herstel door Hoge Raad van kennelijke vergissing in uitspraak hof; ontvankelijkheid van het cassatieberoep; art. 31, 32, 399 Rv. Hoge Raad komt terug van HR 18 juni 2010, LJN BL9596, NJ 2010/389 en doet zelf de zaak af.
Uitspraak
28 juni 2013
Eerste Kamer
nr. 12/00626
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie, verweerder in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. G.S.A.J. Koot-Kuis,
t e g e n
1. [verweerster 1],wonende te [woonplaats],
2. [verweerster 2],wonende te [woonplaats],
3. [verweerder 3],wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie, verzoekers in het incidenteel cassatieberoep,
advocaten: mr. J. van Duijvendijk-Brand en mr. M.E.M.G. Peletier.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en de moeders en de zoon.
1 Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
-
de beschikking in de zaak rep.nr. 968125/10-83005 (vb.nr.: 1160 en 1411) en rep.nr. 1010665/10-85450 van de kantonrechter te ’s-Gravenhage van 26 april 2011;
-
de beschikking in de zaak 200.087.157/01 van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 2 november 2011.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. De moeders en de zoon hebben incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De moeders en de zoon hebben geconcludeerd tot verwerping van het principale cassatieberoep. [verzoeker] heeft afgezien van verweer in het incidentele cassatieberoep.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt in het principaal cassatieberoep tot verwerping en in het incidenteel cassatieberoep tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoekers in hun beroep.
De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 18 april 2013 op die conclusie gereageerd.
3 Uitgangspunten in cassatie
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 24 november 2003 is overleden [betrokkene 1] (hierna: de erflater), die bij testament van 31 augustus 1999 over zijn nalatenschap heeft beschikt. In dit testament heeft de erflater drie met naam genoemde executeurs, onder wie [verzoeker], belast met de tenuitvoerlegging van zijn laatste wil. [verzoeker] is na het terugtreden van de andere twee executeurs als enige executeur overgebleven. De op de benoeming van de drie executeurs betrekking hebbende bepaling in het testament luidt als volgt:
"XII. EXECUTEURSBENOEMING
Ik benoem tot gezamenlijke uitvoerders van mijn uiterste wilsbeschikkingen, met het recht tot inbezitneming van mijn gehele nalatenschap gedurende de tijd voor de vereffening daarvan vereist, tot beredderaars van mijn boedel en verzorgers van mijn begrafenis of crematie [betrokkene 2], [verzoeker] en [betrokkene 3], allen voornoemd. De voornoemde executeurs-testamentair zijn slechts gezamenlijk bevoegd te handelen. (...) "
(ii) Bij testament heeft de erflater bepaald dat zijn vier minderjarige kinderen enig erfgenaam zijn onder de last van een tot het dertigste levensjaar van de kinderen durend bewind. Na een beschikking van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 12 januari 2011, waarin het gerechtshof [verzoeker] per gelijke datum heeft ontslagen als bewindvoerder, waren er twee bewindvoerders, te weten [A] B.V., vertegenwoordigd door [betrokkene 4], en [B] B.V., vertegenwoordigd door [betrokkene 5] (hierna: de bewindvoerders).
[verzoeker] heeft verzocht, voor zover in cassatie van belang, (i) de bewindvoerders te ontslaan, (ii) drie nieuwe testamentaire bewindvoerders te benoemen, (iii) hemzelf tot vereffenaar te benoemen. De kantonrechter heeft (1) bepaald dat de executele eindigt op 1 juli 2011, (2) verstaan dat [verzoeker] als executeur en de moeders als wettelijk erfgenamen daarop een akte einde executele ondertekenen ten overstaan van de boedelnotaris, (3) vastgesteld dat [verzoeker] vanaf 1 juli 2011 in functie is als vereffenaar, en (4) bepaald dat [verzoeker] als vereffenaar omtrent de voortgang daarvan zal rapporteren aan de kantonrechter.
De moeders en de zoon zijn in hoger beroep gegaan. [verzoeker] heeft incidenteel beroep ingesteld. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en heeft (1) bepaald dat de executele is geëindigd op 31 december 2009, (2) afgewezen het verzoek van [verzoeker] dat de nalatenschap dient te worden vereffend, (3) [verzoeker] bevolen om rekening en verantwoording af te leggen over zijn werkzaamheden van 1 januari 2010 tot het moment waarop hij de administratie en de overige goederen van de nalatenschap aan de bewindvoerders zal hebben overgedragen.
Het hof heeft, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen.
Ingevolge art. 133 Overgangswet NBW is op de benoeming van een uitvoerder van uiterste wilsbeschikkingen, gedaan voor het tijdstip van het in werking treden van de wet, vanaf dat tijdstip of, indien de executele nadien aanvangt, vanaf dat latere tijdstip, afdeling 6 van titel 5 van Boek 4 BW van toepassing. De erflater heeft het recht van inbezitneming van de gehele nalatenschap gedurende de tijd voor de vereffening daarvan vereist, aan de executeurs toegekend, zodat de in voornoemde bepaling vermelde uitzondering zich te dezen niet voordoet. (rov. 18)
Art. 4:149 BW noemt weliswaar een overeenkomst tot het beëindigen van een executele niet als grond voor het einde van de taak van een executeur, maar de betrokkenen zijn het erover eens zijn dat [verzoeker] zijn werkzaamheden als executeur op 31 december 2009 had voltooid. Met de beëindiging van die werkzaamheden, welke de afwikkeling van de nalatenschap betroffen, was derhalve de taak van [verzoeker] als executeur op die datum geëindigd. (rov. 20)
Daaraan doet niet af dat het einde van de taak van de executeur niet van rechtswege het einde van zijn beheer met zich meebrengt. De beheersbevoegdheid eindigt immers pas zodra de goederen van de nalatenschap feitelijk aan de erfgenamen, in dit geval de bewindvoerders, ter beschikking zijn gesteld. Dat dit in het onderhavige geval nog niet is gebeurd, is te wijten aan de omstandigheden, waaronder een verschil van inzicht tussen de partijen, die ten tijde van het bereiken van overeenstemming over het einde van de executele speelden. (rov. 21)
De wettelijke regeling inzake de vereffening van de nalatenschap is niet van toepassing en de kantonrechter heeft ten onrechte vastgesteld dat [verzoeker] vanaf 1 juli 2011 in functie is als vereffenaar en in die hoedanigheid de werkzaamheden van vereffenaar uitvoert (rov. 26–29).
Na de beëindiging van de bevoegdheid tot beheer van de nalatenschap op 1 januari 2010 zijn de bewindvoerders tot het beheer bevoegd, en is [verzoeker] dan ook verplicht om aan de bewindvoerders rekening en verantwoording af te leggen op de wijze die voor de bewindvoerders is bepaald (rov. 33).
Het hof heeft geconcludeerd dat [verzoeker] zijn taak als executeur met het oog waarop hem het beheer was opgedragen heeft volbracht, zodat hij bevoegd is zijn beheer te beëindigen door de goederen ter beschikking te stellen van de erfgenamen (in dit geval: de bewindvoerders). Aan hem zal, conform het verzoek van de bewindvoerders, een daartoe strekkend bevel worden gegeven (rov. 36).