Home

Hoge Raad, 12-07-2013, ECLI:NL:HR:2013:62, 12/04039

Hoge Raad, 12-07-2013, ECLI:NL:HR:2013:62, 12/04039

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
12 juli 2013
Datum publicatie
12 juli 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:62
Formele relaties
Zaaknummer
12/04039

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Art. 7.2, lid 2, aanhef en letter c, Wet IB 2001. Onroerendgoedtransactie verricht door inwoner van Canada. Vervreemdingswinst belast als resultaat uit overige werkzaamheden in Nederland omdat de onroerende zaak in Nederland is gelegen.

Uitspraak

12 juli 2013

nr. 12/04039

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 19 juli 2012, nr. 11/630, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1 Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd.

De Rechtbank te Breda (nr. AWB 10/2694) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 17 april 2013 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

3 Beoordeling van het middel

3.1.

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1.

Belanghebbende woonde in 2005 in Canada. Hij was in 2005 en daaraan voorgaande jaren werkzaam in de onroerendgoedsector onder meer in [Q]. In 2004 werkte hij in loondienst bij [A] B.V. (hierna: [A]), een makelaarsbedrijf. Tevens was hij betrokken bij [B] B.V. (hierna: [B]), een makelaarskantoor in [R].

3.1.2.

Eind 2003 heeft een cliënte zich tot [A] gewend om haar woning aan [a-straat 1] te [S], gemeente [T], te verkopen. Bij brief van 2 oktober 2003 heeft [B] de gemeente [T] bericht dat op het perceel [a-straat 1] een bouwblok aanwezig was en dat het perceel zou worden gesplitst waardoor een bouwkavel zou ontstaan. Op 10 februari 2004 is door [B] een bouwvergunning aangevraagd voor die bouwkavel (hierna: het perceel), welke aanvraag door belanghebbende is ondertekend. De bouwvergunning is op 4 maart 2004 afgegeven.

3.1.3.

Op 2 september 2004 zijn door bemiddeling van [A] zowel de woning aan het [a-straat 1] te [S], als het perceel - afzonderlijk - verkocht. Het perceel is aan belanghebbende verkocht voor een bedrag van € 30.500 en geleverd op 1 november 2004. In de koopovereenkomst en de akte van levering is het verkochte omschreven als tuin.

3.1.4.

Belanghebbende heeft het perceel op 18 februari 2005 verkocht voor € 169.000. De dagtekening van de notariële akte van levering, waarin het verkochte is omschreven als bouwkavel, is 28 april 2005.

3.1.5.

Tussen de aan- en verkoop van het perceel zijn daaraan geen werkzaamheden verricht.

3.1.6.

De Inspecteur heeft de winst die belanghebbende heeft behaald bij de aan- en verkoop van het perceel belast als resultaat uit overige werkzaamheden. De Inspecteur heeft gesteld, en belanghebbende heeft erkend, dat:

- de voorbereidende werkzaamheden die hebben geleid tot een meerwaarde als gevolg van de bouwvergunning en waarbij belanghebbende direct of indirect een rol heeft gespeeld, allemaal hebben plaatsgevonden in Nederland;

- de voorkennis die belanghebbende heeft opgedaan, door hem is opgedaan tijdens zijn verblijf c.q. werkzaamheden in Nederland;

- de aan- en verkoop is verricht in Nederland en een onroerende zaak in Nederland betreft.

3.2.1.

Voor het Hof was, voor zover in cassatie van belang, in geschil of belanghebbende zijn werkzaamheden met betrekking tot de aan- en verkoop van het perceel deels in Canada heeft verricht, en zo ja, wat daarvan het gevolg is voor de bepaling van het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in Nederland, als bedoeld in artikel 7.2, lid 2, aanhef en letter c, van de Wet IB 2001.

3.2.2.

Het Hof heeft overwogen dat het de hiervoor in 3.1.6 genoemde werkzaamheden zijn - die in Nederland zijn verricht - die de verklaring vormen van het, enkele maanden later, door belanghebbende behaalde voordeel. De in Canada verrichte werkzaamheden hebben niet meer ingehouden dan besprekingen over de voorgenomen verkoop en deze zijn slechts uitgevoerd met het oogmerk de reeds in Nederland gecreëerde meerwaarde te gelde te maken. Het door belanghebbende behaalde resultaat vormt derhalve resultaat uit overige in Nederland verrichte werkzaamheden in de zin van artikel 7.2, lid 2, letter c, van de Wet IB 2001, aldus het Hof.

Hiertegen keert zich het middel met de stelling dat een deel van de werkzaamheden in Canada heeft plaatsgevonden en dat op die grond een deel van de door belanghebbende behaalde winst niet kan worden aangemerkt als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in Nederland.

3.3.1.

In cassatie is – terecht – niet in geschil dat het door belanghebbende met de aan- en verkoop van het perceel behaalde voordeel op grond van artikel 13, lid 1, van het Belastingverdrag Nederland – Canada van 27 mei 1986 in Nederland mag worden belast.

3.3.2.

Artikel 7.2, lid 2, aanhef en letter c, van de Wet IB 2001 rekent tot het inkomen uit werk en woning in Nederland het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in Nederland. Een vergelijkbare bepaling kwam niet voor in de Wet op de inkomstenbelasting 1964. De omschrijving “belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden” in de Wet IB 2001 heeft een ruimere inhoud dan de omschrijving “voordelen die worden genoten uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden en diensten” die werd gebezigd in artikel 22, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Met name worden voordelen welke worden behaald met het rendabel maken van vermogensbestanddelen door het ter beschikking stellen daarvan in bepaalde gevallen mede als resultaat uit overige werkzaamheden aangemerkt. Naar de bedoeling van de wetgever kunnen ook voordelen als hier bedoeld onder artikel 7.2, lid 2, aanhef en letter c, van de Wet IB 2001 vallen. Overeenkomstig de bedoeling van de wetgever is in een geval waarin het ter beschikking stellen van een onroerende zaak leidt tot resultaat uit overige werkzaamheden, voor de vraag of artikel 7.2, lid 2, aanhef en letter c, van de Wet IB 2001 op dit resultaat van toepassing is, beslissend of de desbetreffende onroerende zaak in Nederland is gelegen (vgl. Kamerstukken I 1999/2000, 26 727 en 26 728, nr. 202a, blz. 125). In een dergelijk geval is derhalve niet beslissend waar de werkzaamheden – waarvan veelal niet of nauwelijks sprake zal zijn – feitelijk zijn verricht.

3.3.3.

Een overeenkomstige uitleg van “belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in Nederland” als hiervoor in 3.3.2 gegeven, heeft te gelden voor belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden behaald door het rendabel maken van een onroerende zaak op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat, zoals bij het uitponden, het in belangrijke mate door de belastingplichtige zelf verrichten van groot onderhoud of het (doen) tot stand brengen van andere aanpassingen aan de zaak, dan wel door het aanwenden door de belastingplichtige van voorkennis of daarmee vergelijkbare bijzondere vormen van kennis (artikel 3.91, lid 1, aanhef en letter c, van de Wet IB 2001). Ook in een dergelijke situatie, waarin het gaat om een onroerende zaak, is beslissend de plaats waar die zaak is gelegen.

3.3.4.

Het Hof is, in cassatie onbestreden, ervan uitgegaan dat het door belanghebbende behaalde resultaat met de aan- en verkoop van het perceel van dien aard is, dat het daarmee behaalde resultaat moet worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. Aangezien de desbetreffende onroerende zaak in Nederland is gelegen valt dit resultaat in het licht van hetgeen hiervoor in 3.3.2 en 3.3.3 is overwogen onder artikel 7.2, lid 2, aanhef en letter c, van de Wet IB 2001. Het middel faalt daarom.

4 Proceskosten

5 Beslissing