Hoge Raad, 27-09-2013, ECLI:NL:HR:2013:713, 12/00721
Hoge Raad, 27-09-2013, ECLI:NL:HR:2013:713, 12/00721
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 27 september 2013
- Datum publicatie
- 27 september 2013
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2013:713
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2011:BW8598, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 12/00721
Inhoudsindicatie
KB-Lux. Bewijs beboetbaar feit.
Uitspraak
27 september 2013
nr. 12/00721
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende), alsmede het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 29 december 2011, nr. 04/01492, betreffende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en in de vermogensbelasting, de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.
1 Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende zijn over de jaren 1990 tot en met 1997 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en over de jaren 1991 tot en met 1998 navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn, met uitzondering van de navorderingsaanslag in de VB over het jaar 1998, opgelegd met een verhoging van honderd percent van de nagevorderde belasting, van welke verhoging geen kwijtschelding is verleend. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.
Voorts zijn aan belanghebbende over de jaren 1998 tot en met 2000 navorderingsaanslagen in de IB/PVV opgelegd, alsmede boeten. Aan belanghebbende zijn verder over de jaren 1999 en 2000 navorderingsaanslagen in de VB opgelegd. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.
De navorderingsaanslagen, de daarbij gegeven kwijtscheldingsbeschikkingen dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroep ingesteld.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de navorderingsaanslagen verminderd, de verhogingen IB/PVV 1990, 1991 en 1997 kwijtgescholden, de verhogingen VB kwijtgescholden, de boeten IB/PVV 1998 tot en met 2000 vernietigd, de overige verhogingen gedeeltelijk kwijtgescholden en de beschikkingen inzake heffingsrente verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2 Geding in cassatie
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris van Financiën heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben over en weer een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. S. Bharatsingh, advocaat te Hilversum.
Bij brief van 25 maart 2013 heeft de Staatssecretaris het tweede en derde middel van zijn beroep in cassatie ingetrokken.
3 Beoordeling van de door belanghebbende voorgestelde middelen
Het Hof heeft op grond van de tot het dossier behorende aangiftegegevens van belanghebbende geoordeeld dat het saldo van een door belanghebbende aangehouden rekening bij de Kredietbank Luxembourg (hierna: KB-Lux), dat op 31 januari 1994 ƒ 102.072,78 bedroeg, maximaal met ƒ 25.000 per jaar kon toenemen door stortingen op de rekening uit besparingen, bijgeschreven beleggingsinkomsten en andere oorzaken, en dat per jaar maximaal een afname van ƒ 25.000 als gevolg van consumptieve uitgaven of andere oorzaken mag worden verwacht. Het Hof is vervolgens uitgegaan van een maximale stijging van het banksaldo met ƒ 25.000 per jaar in de periode vóór 31 januari 1994 en een maximale daling van het saldo met ƒ 25.000 per jaar in de periode na 31 januari 1994. Aan de aldus vastgestelde saldi, in combinatie met de wetenschap over het op 31 januari 1994 aanwezige saldo, heeft het Hof in het kader van de vraag of sprake is van een beboetbaar feit ter zake van de IB/PVV over de jaren 1992 tot en met 1996 een bewijsvermoeden ontleend waaruit een dusdanige verdenking voortvloeit dat die vraagt om een uitleg van belanghebbende. Hiertegen richt zich middel 9.
s Hofs uitspraak geeft wat betreft de beoordeling van de hiervoor in onderdeel 3.1 vermelde verhogingen ter zake van de IB/PVV over het jaar 1992 blijk van miskenning van hetgeen is overwogen in de onderdelen 3.4.2 en 3.8.4 van het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2013, nr. 11/04152, ECLI:NL:HR:2013:63, V‑N 2013/32.7 (hierna: het arrest van 28 juni 2013). Het middel slaagt in zoverre. Voor de verhogingen ter zake van de IB/PVV over de jaren 1993 tot en met 1996 stuit het middel af op hetgeen is overwogen in de onderdelen 3.5, 3.6 en 3.8.4 van het arrest van 28 juni 2013. Daarbij verdient opmerking dat belanghebbendes tegoed bij KB-Lux op 31 januari 1994 meer dan ƒ 100.000 bedroeg en derhalve is aan te merken als aanzienlijk, zoals bedoeld in onderdeel 3.5.1 van het arrest van 28 juni 2013.
De overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.