Home

Hoge Raad, 27-09-2013, ECLI:NL:HR:2013:717, 12/00738

Hoge Raad, 27-09-2013, ECLI:NL:HR:2013:717, 12/00738

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
27 september 2013
Datum publicatie
27 september 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:717
Zaaknummer
12/00738

Inhoudsindicatie

KB-Lux. Verlengde navorderingstermijn. Bewijs beboetbaar feit.

Uitspraak

27 september 2013

nr. 12/00738

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende), alsmede het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 29 december 2011, nrs. 04/01501 en 04/01588, betreffende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en in de vermogensbelasting, de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1 Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende zijn over de jaren 1991 tot en met 1997 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en over de jaren 1992 tot en met 1998 navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met een verhoging van honderd percent van de nagevorderde belasting, van welke verhoging geen kwijtschelding is verleend. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.

Voorts zijn aan belanghebbende over de jaren 1998 tot en met 2000 navorderingsaanslagen in de IB/PVV en over de jaren 1999 en 2000 navorderingsaanslagen in de VB opgelegd, alsmede boeten. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.

De navorderingsaanslagen, de daarbij gegeven kwijtscheldingsbeschikkingen dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroep ingesteld.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de navorderingsaanslagen verminderd, de verhogingen VB 1996 tot en met 1998 kwijtgescholden, de boeten VB 1999 en 2000 vernietigd, de overige verhogingen gedeeltelijk kwijtgescholden, de overige boetebeschikkingen verminderd, en de beschikkingen inzake heffingsrente verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2 Geding in cassatie

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris van Financiën heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben over en weer een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. S. Bharatsingh, advocaat te Hilversum.

Bij brief van 25 maart 2013 heeft de Staatssecretaris het eerste en het tweede middel van zijn beroep in cassatie ingetrokken.

3 Beoordeling van de door belanghebbende voorgestelde middelen

3.1.1.

De onderhavige navorderingsaanslagen in de IB/PVV over de jaren 1991 tot en met 1997 en die in de VB over de jaren 1992 tot en met 1998 zijn opgelegd met toepassing van de verlengde navorderingstermijn. Het Hof heeft geoordeeld dat bij het opleggen van de navorderingsaanslagen in de IB/PVV over de jaren 1996 en 1997 alsmede die in de VB over de jaren 1997 en 1998 een vertraging is opgetreden, doch dat deze vertraging niet van dien aard is dat daarmee in strijd wordt gekomen met de eis van redelijke voortvarendheid. Tegen onder meer dit oordeel keert zich middel 7.

3.1.2.

Blijkens de gedingstukken heeft de Inspecteur bij brief van 1 december 2003, als weergegeven in onderdeel 2.5.8 van ’s Hofs uitspraak, zijn voornemen kenbaar gemaakt tot het opleggen van navorderingsaanslagen in de IB/PVV over de jaren 1991 tot en met 2000 en in de VB over de jaren 1992 tot en met 2000. Bij brief van 18 december 2003, als weergegeven in onderdeel 2.5.9 van ’s Hofs uitspraak, heeft de Inspecteur aangekondigd dat hij over zal gaan tot het opleggen van deze navorderingsaanslagen. De navorderingsaanslagen in de IB/PVV over de jaren 1991 tot en met 1995 alsmede die in de VB over de jaren 1992 tot en met 1996 zijn vervolgens opgelegd met dagtekening 31 december 2003. De overige navorderingsaanslagen zijn opgelegd met dagtekening 31 juli 2004. In een brief van de Inspecteur van 25 juni 2004 is hierover vermeld:

“Bij het in behandeling nemen van uw bezwaarschriften tegen de, in de brief van 1 december 2003, aangekondigde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting 1991 t/m 1995 en vermogensbelasting 1992 t/m 1996 is gebleken dat de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting 1996 t/m 2000 en vermogensbelasting 1997 t/m 2000, welke eveneens in de brief van 1 december 2003 werden aangekondigd, tot op heden niet werden opgemaakt en toegezonden. Derhalve ontvangt u hierbij, met excuses voor de late toezending, alsnog de reeds aangekondigde navorderingsaanslagen. (…)”

3.1.3.

De hiervoor in onderdeel 3.1.2 vermelde feiten en omstandigheden laten geen andere conclusie toe dan dat, anders dan het Hof heeft geoordeeld, de Inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslagen in de IB/PVV over de jaren 1996 en 1997 en in de VB over de jaren 1997 en 1998, waarbij een onverklaarbare vertraging is opgetreden van meer dan zes maanden, niet de vereiste voortvarendheid in acht heeft genomen. Het middel slaagt derhalve in zoverre.

3.2.

De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4 Beoordeling van het door de Staatssecretaris voorgestelde middel

5 Slotsom

6 Proceskosten

7 Beslissing