Home

Hoge Raad, 11-10-2013, ECLI:NL:HR:2013:842, 12/02322

Hoge Raad, 11-10-2013, ECLI:NL:HR:2013:842, 12/02322

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
11 oktober 2013
Datum publicatie
11 oktober 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:842
Formele relaties
Zaaknummer
12/02322

Inhoudsindicatie

KB-Lux. Bewijs beboetbare feiten.

Uitspraak

11 oktober 2013

nr. 12/02322

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 27 maart 2012, nrs. 04/00630 tot en met 04/00632, betreffende de aan belanghebbende over de jaren 1990 tot en met 2000 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), de over de jaren 1991 tot en met 2000 opgelegde belastingaanslagen in de vermogensbelasting (hierna: VB), de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft het incidentele beroep beantwoord.

Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.

2 Beoordeling van de in het principale beroep voorgestelde middelen

2.1.

De bestreden navorderingsaanslagen, boeten en verhogingen, en beschikkingen inzake heffingsrente houden verband met het zogenoemde Rekeningenproject.

2.2. ’

s Hofs uitspraak geeft wat betreft de verhogingen ter zake van de IB/PVV over de jaren 1990 tot en met 1992 en de VB over de jaren 1991 tot en met 1993 blijk van miskenning van hetgeen is overwogen in onderdeel 3.8.4 van het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2013, nr. 11/04152, ECLI:NL:HR:2013:63, BNB 2013/207 (hierna: het arrest van 28 juni 2013). Middel 4 slaagt derhalve in zoverre.

2.3.

De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3 Beoordeling van de in het incidentele beroep voorgestelde middelen

3.1.

Middel I behelst de klacht dat het Hof zijn oordeel in onderdeel 4.32 van zijn uitspraak inzake de voor de heffing vastgestelde belastbare vermogens niet op correcte wijze heeft overgenomen in onderdeel 6 (“Beslissing”) van de uitspraak.

3.2.

Het Hof heeft in onderdeel 4.32 van zijn uitspraak geoordeeld dat de Inspecteur de belastbare inkomsten en vermogens niet onredelijk heeft geschat en dat het Hof zal uitgaan van de bedragen van de (navorderings)aanslagen IB/PVV en VB zoals die zijn genoemd in de bijlage bij de door de Inspecteur voor het Hof overgelegde conclusie van dupliek. In onderdeel 6 van de uitspraak is het Hof echter wat betreft de navorderingsaanslagen VB niet uitgegaan van deze bedragen maar van de in onderdeel 4.45 van de uitspraak in het kader van de boeten minimaal aannemelijk geachte correcties en de daarbij behorende belastbare vermogens. Het middel slaagt derhalve.

3.3.

Middel II kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4 Slotsom

5 Proceskosten

6 Beslissing