Home

Hoge Raad, 11-10-2013, ECLI:NL:HR:2013:844, 12/00346

Hoge Raad, 11-10-2013, ECLI:NL:HR:2013:844, 12/00346

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
11 oktober 2013
Datum publicatie
11 oktober 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:844
Zaaknummer
12/00346

Inhoudsindicatie

KB-Lux. Bewijs beboetbaar feit.

Uitspraak

11 oktober 2013

nr. 12/00346

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende), alsmede het beroep in cassatie van de Staatsecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 9 december 2011, nr. 04/01611, betreffende de aan belanghebbende over de jaren 1990 tot en met 2000 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de over de jaren 1991 tot en met 2000 opgelegde navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (hierna: VB), de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben over en weer een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld. Het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris heeft het incidentele beroep beantwoord.

Belanghebbende heeft zowel in het principale beroep als in het incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend.

Bij brief van 25 maart 2013 heeft de Staatssecretaris het tweede middel van zijn beroep in cassatie ingetrokken.

2 Beoordeling van de door belanghebbende aangevoerde klachten

De door belanghebbende in het principale beroep in cassatie en in het incidentele beroep in cassatie aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3 Beoordeling van het door de Staatssecretaris voorgestelde middel

3.1.

De bestreden navorderingsaanslagen, boeten en verhogingen, en beschikkingen inzake heffingsrente houden verband met het zogenoemde Rekeningenproject.

3.2. ’

s Hofs uitspraak geeft wat betreft de beoordeling van de boete inzake de VB over het jaar 2000 blijk van miskenning van hetgeen is overwogen in onderdeel 3.6 van het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2013, nr. 11/04152, ECLI:NL:HR:2013:63, BNB 2013/207. Het middel slaagt derhalve in zoverre.

3.3.

Het middel kan voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4 Slotsom

5 Proceskosten

6 Beslissing