Home

Hoge Raad, 25-10-2013, ECLI:NL:HR:2013:968, 12/02860

Hoge Raad, 25-10-2013, ECLI:NL:HR:2013:968, 12/02860

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
25 oktober 2013
Datum publicatie
25 oktober 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:968
Zaaknummer
12/02860

Inhoudsindicatie

Art. 67g, lid 2, en art. 67k AWR. Voornemen opleggen vergrijpboeten aangekondigd, gevolgd door opleggen boeten zonder nadere mededeling vooraf.

Uitspraak

25 oktober 2013

nr. 12/02860

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 26 april 2012, nrs. 04/00881 en 04/00882, betreffende de aan belanghebbende over het jaar 1997 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), de over het jaar 1998 opgelegde navorderingsaanslag in de vermogensbelasting (hierna: VB), de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft het incidentele beroep beantwoord.

Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.

2. Beoordeling van de door belanghebbende in het principale beroep voorgestelde middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3. Beoordeling van het door de Staatssecretaris in het incidentele beroep voorgestelde middel

3.1.

Het Hof heeft geoordeeld dat de gronden waarop de boeten berusten niet voor het opleggen daarvan aan belanghebbende zijn meegedeeld en dat de boeten daarom dienen te vervallen. Daartegen richt zich het middel in het incidentele beroep in cassatie.

3.2.1.

Het middel slaagt. Uit de gedingstukken (bijlage A13 bij het verweerschrift van de Inspecteur voor het Hof) volgt dat de Inspecteur bij brief van 16 april 2003, gericht aan belanghebbende, haar in kennis heeft gesteld van zijn voornemen om navorderingsaanslagen in de IB/PVV over het jaar 1997 en in de VB over het jaar 1998 op te leggen, met bestuurlijke boeten in de vorm van een verhoging. Daarbij zijn onder verwijzing naar artikel 67k van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de gronden vermeld waarop het voornemen tot het opleggen van boeten rust en is de omvang van die boeten aangekondigd. Belanghebbende is daarbij in de gelegenheid gesteld de vermelde gronden binnen twee weken na dagtekening van de brief te betwisten. Belanghebbende heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

Vervolgens zijn met dagtekening 30 mei 2003 de aangekondigde navorderingsaanslagen met 100 percent verhoging opgelegd overeenkomstig de bedragen die in de aankondiging van 16 april 2003 zijn vermeld.

3.2.2.

Onder de hiervoor onder 3.2.1 vermelde omstandigheden kan niet worden gezegd dat de gronden waarop de boeten berusten, voor het opleggen daarvan niet aan belanghebbende zijn meegedeeld.

3.3. ’

s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor de behandeling van de overige grieven die belanghebbende tegen de boeten heeft aangevoerd.

4 Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5 Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het principale beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond,

verklaart het incidentele beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend voor zover deze betreft de verhogingen ter zake van de navorderingsaanslag IB/PVV 1997 en de navorderingsaanslag VB 1998, en

verwijst het geding naar het Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2013.