Hoge Raad, 01-03-2013, BX7926, 12/01453
Hoge Raad, 01-03-2013, BX7926, 12/01453
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 1 maart 2013
- Datum publicatie
- 1 maart 2013
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2013:BX7926
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BX7926
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2012:BV7134, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 12/01453
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Art. 16 Wet IB 1964 jo art. 8, lid 1, Wet Vpb 1969. Partiële eindafrekening bij zetelverplaatsing naar Malta. Uitleg van de zinsnede ‘ophoudt uit de onderneming in Nederland belastbare winst te genieten’ in art. 16 Wet IB 1964.
Uitspraak
1 maart 2013
Nr. 12/01453
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X Beheer B.V. te Curaçao (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 februari 2012, nr. 10/00817, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 09/1232) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 28 augustus 2012 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Belanghebbende is opgericht naar Nederlands recht. Op 1 juni 2000 is de werkelijke leiding van belanghebbende verplaatst van Nederland naar Malta (hierna: de zetelverplaatsing). Ten tijde van de zetelverplaatsing bezat belanghebbende een in Nederland gelegen bedrijfspand dat zij verhuurde aan een voormalige dochtervennootschap, alsmede een effectenportefeuille waarvan de waarde in het economische verkeer boven de boekwaarde lag. Na de zetelverplaatsing was Nederland op grond van het Belastingverdrag Nederland-Malta van 18 mei 1977 (hierna: het Verdrag) nog slechts bevoegd tot heffing van vennootschapsbelasting over de inkomsten uit de verhuur van het bedrijfspand.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de zetelverplaatsing een eindafrekening meebrengt op de voet van artikel 8, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in verbinding met artikel 16 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) over de in de effecten begrepen stille reserves op het moment van de zetelverplaatsing (hierna: de stille reserves). Hiertegen richt zich het middel.
3.3.1. Artikel 16 van de Wet bepaalt dat voordelen uit onderneming welke niet reeds op de voet van de artikelen 9 tot en met 15 in aanmerking zijn genomen, worden gerekend tot de winst van het kalenderjaar waarin degene voor wiens rekening de onderneming wordt gedreven, ophoudt uit de onderneming in Nederland belastbare winst te genieten. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling - verwezen wordt naar de in onderdeel 5.1.2 van de conclusie van de Advocaat-Generaal aangehaalde passages - wordt hiermee beoogd de realisatie zeker te stellen van het beginsel van artikel 7 van de Wet dat alle voordelen verkregen uit onderneming als winst worden belast, wanneer de mogelijkheid ontstaat dat in de onderneming geaccumuleerde verborgen winsten ook in de toekomst aan de belastingheffing zullen ontsnappen.
3.3.2. De werking van artikel 16 van de Wet wordt opgeroepen wanneer de belastingplichtige "ophoudt uit de onderneming in Nederland belastbare winst te genieten". Dit doet zich onder meer voor in situaties waarin de binnenlandse belastingplicht in Nederland eindigt en terzelfder tijd in een andere mogendheid binnenlandse belastingplicht ontstaat (hierna: emigratie).
In het licht van de hiervoor in 3.3.1 beschreven doelstelling van artikel 16 van de Wet moet deze bepaling zo worden uitgelegd dat deze ook van toepassing is in gevallen waarin ten gevolge van emigratie de binnenlandse belastingplicht eindigt, maar - doordat in Nederland een vaste inrichting achterblijft - terzelfder tijd buitenlandse belastingplicht aanvangt, voor zover in een dergelijke situatie voor de emigratie geaccumuleerde verborgen winsten - ware artikel 16 van de Wet niet van toepassing - na de emigratie aan de belastingheffing in Nederland ontsnappen. Het vorenstaande geldt dienovereenkomstig wanneer een vennootschap voor de toepassing van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting niet langer in Nederland is gevestigd. Ook dan kunnen geaccumuleerde verborgen winsten ook in de toekomst aan de belastingheffing in Nederland ontsnappen indien het desbetreffende belastingverdrag deze winsten niet aan Nederland ter heffing toewijst.
3.3.3. Na de zetelverplaatsing brengt de toepassing van het Verdrag mee dat Nederland niet langer bevoegd is te heffen over de voordelen die belanghebbende geniet uit haar effectenportefeuille. Mitsdien is op grond van het hiervoor in 3.3.1 en
3.3.2 overwogene bij de zetelverplaatsing van belanghebbende artikel 16 van de Wet van toepassing op de stille reserves. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck, C.H.W.M. Sterk, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2013.