Hoge Raad, 04-01-2013, BX8543, 11/05310
Hoge Raad, 04-01-2013, BX8543, 11/05310
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 4 januari 2013
- Datum publicatie
- 4 januari 2013
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2013:BX8543
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BX8543
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2011:BU3091, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 11/05310
Inhoudsindicatie
Boeterecht. Art. 67e, leden 1 en 2, AWR. Opzet en boetegrondslag. Hof brengt tot uitdrukking dat belanghebbendes opzet bij het doen van aangifte niet mede zag op het bedrag aan zelfstandigenaftrek dat was vermeld in de na het opleggen van de primitieve aanslag ingediende ‘herziene aangifte’.
Uitspraak
4 januari 2013
nr. 11/05310
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 oktober 2011, nr. P10/00160, betreffende een ten aanzien van X te Z (hierna: belanghebbende) gegeven boetebeschikking.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is gelijktijdig met het opleggen van een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2003 een boete opgelegd. De boetebeschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 08/7507) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de boete verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank voor zover betrekking hebbend op de boetebeschikking vernietigd en de boete verder verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 30 augustus 2012 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Aan belanghebbende is voor het onderhavige jaar (2003) overeenkomstig de door hem gedane aangifte een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. In het aangegeven en vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning zijn geen bedragen aan winst en zelfstandigenaftrek begrepen.
3.1.2. Na het opleggen van de aanslag is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. In de loop van dat onderzoek heeft belanghebbende voor het onderhavige jaar een 'herziene aangifte' voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ingediend, waarin hij melding heeft gemaakt van door hem genoten winst uit onderneming en waarin hij tevens aanspraak heeft gemaakt op zelfstandigenaftrek.
3.1.3. Bij de hiervoor in onderdeel 1 genoemde navorderingsaanslag, die is opgelegd naar aanleiding van de uitkomsten van voormeld boekenonderzoek, heeft de Inspecteur inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen nagevorderd over het in de 'herziene aangifte' vermelde bedrag van de winst uit onderneming, zonder toepassing van de zelfstandigenaftrek. Tevens heeft hij op de voet van artikel 67e, leden 1 en 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een vergrijpboete opgelegd die is berekend over het gehele bedrag van de nagevorderde inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat bij de vaststelling van de boetegrondslag het belastbare inkomen uit werk en woning moet worden verminderd met het bedrag aan zelfstandigenaftrek waar belanghebbende in zijn 'herziene aangifte' aanspraak op had gemaakt. Tegen dit oordeel richt zich het middel.
3.3.1. Het Hof heeft ter onderbouwing van zijn door het middel bestreden oordeel overwogen dat het geen grond ziet om bij de beoordeling van de hoogte van de boetegrondslag bij navordering de vraag in hoeverre sprake is van aan belanghebbende te wijten opzet, de in de 'herziene aangifte' verzochte maar door de Inspecteur (bij navordering) niet toegepaste zelfstandigenaftrek anders te benaderen dan indien sprake zou zijn van een situatie waarin belanghebbende in de aangifte voorafgaand aan de aanslag winst uit onderneming en de zelfstandigenaftrek had opgenomen. Alsdan zou volgens het Hof de omstandigheid dat belanghebbende niet aannemelijk kan maken dat hij voldeed aan het urencriterium niet (vanzelf) meebrengen dat hij door de zelfstandigenaftrek wel te claimen (in zoverre) opzet zou hebben gehad op het doen van een onjuiste aangifte. Van opzet zou alleen dan sprake zijn - en de Inspecteur zou op dit punt de bewijslast hebben - indien belanghebbende wist dat hij niet aan de voorwaarden voor de zelfstandigenaftrek voldeed, of althans wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat dit het geval zou zijn en desalniettemin - die kans bewust accepterend - zelfstandigenaftrek zou hebben geclaimd, aldus nog steeds het Hof. Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat de Inspecteur niet in dit bewijs is geslaagd. Op die grond heeft het Hof het belastbare inkomen uit werk en woning als grondslag voor de boete verminderd als hiervoor vermeld.
3.3.2. Met zijn hiervoor in 3.3.1 weergegeven overwegingen heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat het (voorwaardelijk) opzet dat belanghebbende bij het doen van zijn hiervoor in 3.1.1 genoemde aangifte had, slechts was gericht op het ontgaan van belastingheffing over de door hem genoten winst uit onderneming verminderd met het bedrag van de zelfstandigenaftrek en niet tevens op het ontgaan van belastingheffing over het bedrag aan winst dat correspondeerde met het bedrag van de zelfstandigenaftrek.
Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1311 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck, C.H.W.M. Sterk, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2013.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 454.