Home

Hoge Raad, 11-01-2013, BY8089, 08/02791bis

Hoge Raad, 11-01-2013, BY8089, 08/02791bis

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
11 januari 2013
Datum publicatie
11 januari 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:BY8089
Formele relaties
Zaaknummer
08/02791bis

Inhoudsindicatie

Eindarrest HvJ 12 juli 2012, J.J. Komen en Zonen Beheer Heerhugowaard B.V., C-326/11. Overdrachtsbelasting; omzetbelasting. Art. 15, lid 1, letter a, Wet BRV, art. 11, lid 1, letter a, 1º, en lid 3, letter b, Wet OB 1968; artt. 13, B, letter g, en 4, lid 3, letter a, Zesde richtlijn. Levering van een winkelcentrum dat gedeeltelijk is gesloopt en gedeeltelijk nog in gebruik, is vrijgesteld van omzetbelasting.

Uitspraak

11 januari 2013

Nr. 08/02791bis

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van J.J. Komen en Zonen Beheer Heerhugowaard B.V. te Heerhugowaard (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 19 mei 2008, nr. P06/00470, betreffende een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting, na beantwoording van de door de Hoge Raad bij na te melden arrest aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gestelde vraag.

1. Ontstaan en loop van het geding

Voor een overzicht van het ontstaan en de loop van het geding tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 10 juni 2011, nr. 08/02791, LJN BN3437, BNB 2012/142, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vraag.

Bij arrest van 12 juli 2012, J.J. Komen en Zonen Beheer Heerhugowaard B.V., C-326/11, BNB 2012/289, heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vraag, voor recht verklaard:

"Artikel 13, B, sub g, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 3, sub a, van deze richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat de levering van een onroerende zaak bestaande uit een terrein en een oud gebouw waarvan de vervaardiging tot een nieuw gebouw gaande is, zoals aan de orde in het hoofdgeding, onder de in het eerstgenoemde artikel neergelegde vrijstelling van de belasting over de toegevoegde waarde valt daar het oude gebouw op het tijdstip van de levering slechts gedeeltelijk was gesloopt en althans gedeeltelijk nog in gebruik was."

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op dit arrest.

De Staatssecretaris van Financiën heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

2. Nadere beoordeling van de klachten

2.1. Artikel 15, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet BRV) stelt vrij van overdrachtsbelasting de verkrijging van een onroerende zaak krachtens een levering als bedoeld in artikel 11, lid 1, letter a, onder 1°, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB) ter zake waarvan omzetbelasting is verschuldigd, tenzij het goed als bedrijfsmiddel is gebruikt en de verkrijger die omzetbelasting op grond van artikel 15 van de Wet OB geheel of gedeeltelijk in aftrek kan brengen.

2.2. Het Hof heeft geoordeeld dat ter zake van de verkrijging van de onderhavige onroerende zaak de vrijstelling van artikel 15, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet BRV niet van toepassing is. Daartoe heeft het Hof geoordeeld dat de levering van de onroerende zaak op grond van artikel 11, lid 1, letter a, van de Wet OB is vrijgesteld van omzetbelasting omdat hetgeen is geleverd, niet is een onroerende zaak die door de daaraan verrichte werkzaamheden is vervaardigd tot een nieuw gebouw.

2.3. Gelet op hetgeen in het hiervoor in onderdeel 1 vermelde arrest van het Hof van Justitie voor recht is verklaard, heeft het Hof, wat er zij van de daartoe gebezigde gronden, een juiste beslissing genomen. Derhalve falen ook voor het overige de klachten.

3. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2013.