Home

Hoge Raad, 11-01-2013, BY8091, 09/04395bis

Hoge Raad, 11-01-2013, BY8091, 09/04395bis

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
11 januari 2013
Datum publicatie
11 januari 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:BY8091
Zaaknummer
09/04395bis

Inhoudsindicatie

BPM; art. 39 EG; art. 1, lid 5, Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992. Art. 39 EG verzet zich niet tegen de heffing van BPM indien vanuit een andere lidstaat in het kader van een verhuizing een auto wordt meegebracht naar Nederland en die auto (mede) wordt gebruikt voor het rijden tussen de woonplaats in Nederland en de plaats van dienstbetrekking in Duitsland. Eindarrest HvJ U. Notermans-Boddenberg, 27 april 2012, C-114/11.

Uitspraak

11 januari 2013

Nr. 09/04395bis

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 25 september 2009, nr. 08/00093, betreffende een aan U. Notermans-Boddenberg te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen en de daarbij gegeven boetebeschikking, na beantwoording van de door de Hoge Raad bij na te melden arrest aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gestelde vraag.

1. Ontstaan en loop van het geding

Voor een overzicht van het ontstaan en de loop van het geding tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 4 februari 2011, nr. 09/04395, LJN BP2985, BNB 2011/110, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vraag.

Bij beschikking van 27 april 2012, U. Notermans-Boddenberg, C-114/11, heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vraag, voor recht verklaard:

"Artikel 39 EG moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een regeling van een lidstaat volgens welke inwoners die vanuit een andere lidstaat zijn verhuisd en daarbij een voertuig hebben meegebracht dat in die andere lidstaat is geregistreerd, ter zake van de aanvang van het gebruik van dit voertuig op het nationale wegennet gehouden zijn een belasting te betalen die normaliter verschuldigd is ter zake van de registratie van een voertuig in eerstgenoemde lidstaat, wanneer dit voertuig hoofdzakelijk op het grondgebied van eerstgenoemde lidstaat duurzaam wordt gebruikt, zelfs indien deze inwoners het voertuig onder meer gebruiken om naar hun werkplek in de tweede lidstaat te reizen."

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op dit arrest.

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

2. Nadere beoordeling van het middel

2.1. Het Hof heeft geoordeeld dat het onderhavige geval valt binnen de werkingssfeer van artikel 18 EG (thans: artikel 21 VWEU) en - uitgaande van dit oordeel - dat de naheffingsaanslag een ongerechtvaardigde belemmering vormt van het door het hiervoor vermelde artikel aan belanghebbende gewaarborgde recht om vrij met de auto op het grondgebied van Nederland te reizen en te verblijven. Tegen deze oordelen richt zich het middel.

2.2. Blijkens de hiervoor in onderdeel 1 vermelde beschikking van het Hof van Justitie valt het onderhavige geval binnen de werkingssfeer van artikel 39 EG (thans artikel 45 VWEU) doch verzet dat artikel noch artikel 18 EG zich tegen heffing van een belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM) voor de auto die belanghebbende in verband met haar verhuizing naar Nederland meebracht, zelfs wanneer zij die auto gebruikt om naar haar werkplek in Duitsland te reizen.

2.3. Gelet op het hiervoor overwogene slaagt het middel voor zover het beroep in cassatie de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de BPM betreft. Voor zover het beroep in cassatie de aan belanghebbende opgelegde boete betreft faalt het middel, aangezien aan het niet voldoen van BPM door belanghebbende een standpunt ten grondslag ligt dat door het Hof gedeeld werd. Daarom kan niet kan worden gezegd dat belanghebbende door dat standpunt in te nemen dermate lichtvaardig heeft gehandeld dat het aan haar opzet of grove schuld is te wijten dat te weinig belasting van haar is geheven. Het Hof heeft derhalve de boetebeschikking terecht vernietigd, wat er zij van de daartoe gebezigde gronden.

2.4. Gelet op het hiervoor in 2.3 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor behandeling van de door het Hof onbehandeld gelaten grief van de Inspecteur, aangevoerd in het incidentele hoger beroep, dat de Rechtbank de met betrekking tot de (gebruikte) auto in acht te nemen vermindering als bedoeld in artikel 10, lid 1, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 onjuist heeft vastgesteld.

3. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond, voor zover het betreft de naheffingsaanslag in de BPM,

verklaart het beroep in cassatie ongegrond, voor zover het betreft de boetebeschikking,

vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend voor zover deze betreft de naheffingsaanslag in de BPM,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, E.N. Punt, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2013.