Home

Hoge Raad, 15-02-2013, BZ1298, 12/01792

Hoge Raad, 15-02-2013, BZ1298, 12/01792

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 februari 2013
Datum publicatie
18 februari 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:BZ1298
Formele relaties
Zaaknummer
12/01792

Inhoudsindicatie

Art. 229, lid 1, letter c, Gemeentewet. Gelijkheidsbeginsel. Verordening op de vermakelijkheidsretributie te water gemeente Amsterdam. Toepassing meerderheidsregel in geval van belastingheffing bij wege van voldoening op aangifte. Verwijzing i.v.m. HR BNB 2013/2.

Uitspraak

15 februari 2013

nr. 12/01792

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: het College), alsmede het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2012, nrs. 10/00431 t/m 10/00440, betreffende na te melden op aangifte voldane bedragen aan vermakelijkheidsretributie van de gemeente Amsterdam.

1. Het geding in feitelijke instanties

Belanghebbende heeft over het tweede, het derde en het vierde kwartaal van het jaar 2007, het eerste, het tweede, het derde en het vierde kwartaal van het jaar 2008 en het eerste, het tweede en het derde kwartaal van het jaar 2009 op aangifte bedragen aan vermakelijkheidsretributie voldaan. Zij heeft vervolgens hiertegen bezwaar gemaakt, welke bezwaren, bij uitspraken van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam (hierna: de heffingsambtenaar) ongegrond zijn verklaard.

De Rechtbank te Amsterdam (nrs. AWB 08/1397, 08/1398, 08/4117, 08/6112, 08/6113, 09/2572, 09/2573, 09/4311, 10/165 en 10/166) heeft de tegen die uitspraken ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd en gelast dat de heffingsambtenaar teruggave verleent van de op aangifte over het tweede kwartaal van het jaar 2007 tot en met het derde kwartaal van het jaar 2009 betaalde vermakelijkheidsretributie.

De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, de beroepen gegrond verklaard voor zover deze betrekking hebben op het tweede kwartaal van het jaar 2007 tot en met het vierde kwartaal van het jaar 2008, de betreffende uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd, gelast dat de heffingsambtenaar teruggave verleent van de over deze kwartalen betaalde vermakelijkheidsretributie en de beroepen voor het overige ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Zowel het College als belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.

Het College en belanghebbende hebben over en weer een verweerschrift ingediend.

Het College en belanghebbende hebben in beide beroepen over en weer een conclusie van repliek ingediend.

Het College en belanghebbende hebben in beide beroepen over en weer een conclusie van dupliek ingediend.

Het College heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld. Belanghebbende heeft het incidentele beroep beantwoord.

Het College heeft in het incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend.

Belanghebbende heeft in het incidentele beroep een conclusie van dupliek ingediend.

De beroepschriften in cassatie van het College en van belanghebbende en het geschrift waarbij het College incidenteel beroep in cassatie heeft ingesteld zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

3. Beoordeling van de beroepen in cassatie en ambtshalve

3.1. Het Hof heeft belanghebbendes beroep op toepassing van de meerderheidsregel gegrond verklaard voor het tweede kwartaal van het jaar 2007 tot en met het vierde kwartaal van 2008 en dat beroep afgewezen voor het eerste tot en met het derde kwartaal van het jaar 2009.

3.2. In de onderdelen 4 en 5 van het arrest van 13 juli 2012, nr. 11/00162, LJN BV0264, BNB 2013/2, dat is gewezen na de uitspraak van het Hof in de onderhavige zaak, heeft de Hoge Raad regels gegeven over de wijze waarop de meerderheidsregel moet worden toegepast in gevallen als het onderhavige. De middelen van belanghebbende en het College slagen voor zover zij zijn gericht tegen 's Hofs oordelen die blijk geven van een van die regels afwijkende rechtsopvatting. Voor het overige behoeven de middelen thans geen behandeling.

's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een hernieuwde behandeling van de zaak in volle omvang met inachtneming van het voormelde arrest.

4. Proceskosten

Wat betreft het principale en het incidentele cassatieberoep van het College acht de Hoge Raad geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Wat betreft het cassatieberoep van belanghebbende zal het College worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met nummers 12/01794, 12/01802 en 12/01813 met de onderhavige zaak samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart de beroepen in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de gemeente Amsterdam aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 466, en

veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een vierde van € 2832, derhalve € 708, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren R.J. Koopman en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2013.