Hoge Raad, 01-03-2013, BZ2737, 12/04112
Hoge Raad, 01-03-2013, BZ2737, 12/04112
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 1 maart 2013
- Datum publicatie
- 1 maart 2013
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2013:BZ2737
- Zaaknummer
- 12/04112
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Art. 8:55, lid 3, Awb. Horen in verzetprocedure in geval een boetebeschikking in geding is en de rechter het verzet ongegrond wil verklaren.
Uitspraak
1 maart 2013
Nr. 12/04112
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 19 juli 2012, nr. 12/00048, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van het Hof betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is over het jaar 2006 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede een boete.
De Rechtbank te Breda (nr. AWB 11/2362) heeft belanghebbendes beroep tegen de uitspraken van de Inspecteur op de tegen de navorderingsaanslag en de boetebeschikking gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft bij uitspraak van 5 maart 2012 wegens overschrijding van de beroepstermijn het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. Het Hof heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Belanghebbende heeft niet verzocht te worden gehoord omtrent het verzet. Het Hof heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard zonder belanghebbende te hebben gehoord.
3.2. Blijkens de gedingstukken had de uitspraak van de Rechtbank mede betrekking op de aan belanghebbende opgelegde boete. Aangezien uit het hogerberoepschrift of andere stukken van het geding niet blijkt dat belanghebbende geen hoger beroep tegen de boete heeft willen instellen, moet het, gelet op het bepaalde in artikel 26b, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, ervoor worden gehouden dat het hoger beroep zich mede uitstrekte tot de boete en dat de uitspraak op verzet mede betrekking heeft op de boete.
3.3.1. De middelen IV en V betogen dat het Hof niet tot ongegrondverklaring van het door belanghebbende gedane verzet had mogen overgaan alvorens hem in de gelegenheid te stellen daarover te worden gehoord of althans zijn beslissing dienaangaande nader had moeten motiveren.
3.3.2. In een geschil over een bestuurlijke boete is de rechter niet in alle gevallen gehouden de belanghebbende ambtshalve in de gelegenheid te stellen te worden gehoord naar aanleiding van diens verzet, maar slechts in die gevallen waarin het vereiste van een behoorlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM daartoe aanleiding geeft (zie HR 23 september 2011, nr. 10/04259, LJN BT2295, BNB 2012/114). Voor zover middel IV berust op een andersluidende opvatting faalt het.
3.3.3. Middel IV voor het overige en middel V slagen evenwel. Uit de uitspraak van het Hof blijkt niet dat het Hof heeft onderkend dat een boete in geding was, zodat reeds hierom niet kan worden aangenomen dat het Hof de hiervoor omschreven beoordeling heeft gemaakt bij zijn kennelijke beslissing om belanghebbende niet in de gelegenheid te stellen over het verzet te worden gehoord. Evenmin heeft het Hof in de bestreden uitspraak vastgesteld dat belanghebbende uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van het recht om over het verzet te worden gehoord. 's Hofs kennelijke beslissing om belanghebbende niet in de gelegenheid te stellen over het verzet te worden gehoord berust derhalve ofwel op een onjuiste rechtsopvatting ofwel behoefde nadere motivering, die ontbreekt.
3.4. Gelet op het hiervoor in 3.3.3 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. De overige middelen behoeven geen behandeling.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof Arnhem/Leeuwarden ter verdere behandeling van en beslissing op het verzet met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 115, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 944 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en C.H.W.M. Sterk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2013.