Home

Hoge Raad, 08-03-2013, BZ3487, 09/00296bis en 09/00400bis

Hoge Raad, 08-03-2013, BZ3487, 09/00296bis en 09/00400bis

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 maart 2013
Datum publicatie
8 maart 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:BZ3487
Formele relaties
Zaaknummer
09/00296bis en 09/00400bis

Inhoudsindicatie

Art. 56 VWEU. Art. 8a Wet LB 1964 (tekst 1 januari 2002 t/m 8 mei 2006). Heffing loonbelasting door binnenlandse betaaldvoetbalorganisatie (BVO) over gage, betaald aan buitenlandse BVO, is niet in strijd met EU-recht.

Uitspraak

8 maart 2013

Nrs. 09/00296bis en 09/00400bis

Arrest

gewezen op de beroepen in cassatie van X N.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraken van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 december 2008, nrs. BK-08/00056 en BK-08/00057, na beantwoording van de door de Hoge Raad bij na te melden arrest aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gestelde vragen.

1. Ontstaan en loop van het geding

Voor een overzicht van het ontstaan en de loop van het geding tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 24 september 2010, nrs. 09/00296 en 09/00400, LJN BJ8520, BNB 2010/316, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vragen.

Bij arrest van 18 oktober 2012, X NV, C-498/10, LJN BY1077, BNB 2013/23, heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vragen, voor recht verklaard:

"1)Artikel 56 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat de verplichting die krachtens een regeling van een lidstaat wordt opgelegd aan de dienstontvanger om over de vergoedingen voor in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichters bronbelasting in te houden, terwijl een dergelijke verplichting niet aan de orde is bij de vergoedingen voor dienstverrichters die in de betrokken lidstaat zijn gevestigd, een beperking van de vrijheid van dienstverrichting in de zin van die bepaling vormt, omdat zij een aanvullende administratieve last en de daarmee samenhangende aansprakelijkheidsrisico's met zich meebrengt.

2) De beperking van de vrijheid van dienstverrichting als gevolg van de nationale regeling, zoals die aan de orde in het hoofdgeding, voor zover zij voortvloeit uit de verplichting om een bronheffing in te houden - omdat zij een aanvullende administratieve last en de daarmee samenhangende aansprakelijkheidsrisico's met zich meebrengt -, kan worden gerechtvaardigd door de behoefte om de doelmatige invordering van belastingen te verzekeren en gaat niet verder dan ter bereiking van die doelstelling noodzakelijk is, zelfs gelet op de mogelijkheden tot wederzijdse bijstand bij de invordering van belastingen die worden geboden door richtlijn 76/308/EEG van de Raad van 15 maart 1976 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit bepaalde bijdragen, rechten en belastingen, alsmede uit andere maatregelen, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/44/EG van de Raad van 15 juni 2001. Aan het feit dat later is afgezien van de bronheffing die voorwerp van het hoofdgeding is, kunnen geen voorlopige oordelen worden ontleend over de geschiktheid van de maatregel om het nagestreefde doel te bereiken of over de evenredigheid ervan, nu deze alleen aan de hand van de nagestreefde doelstelling dienen te worden beoordeeld.

3) Voor de beoordeling of de verplichting voor de dienstontvanger om een bronheffing in te houden een door artikel 56 VWEU verboden beperking van de vrijheid van dienstverrichting vormt - omdat zij een aanvullende administratieve last en de daarmee samenhangende aansprakelijkheidsrisico's met zich meebrengt -, is niet relevant of de niet-ingezeten dienstverrichter de in Nederland ingehouden belasting kan verrekenen met de belasting die hij moet betalen in de lidstaat waarin hij gevestigd is."

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op dit arrest. Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris van Financiën heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

2. Nadere beoordeling van het middel

2.1. In aanmerking genomen de in het hiervoor in onderdeel 1 vermelde arrest van de Hoge Raad als vaststaand aangemerkte feiten, volgt uit de hiervoor in onderdeel 1 weergegeven verklaring voor recht van het Hof van Justitie dat de wettelijke bepalingen op basis waarvan loonbelasting wordt geheven van buitenlandse gezelschappen, waarvan de leden als beroep een tak van sport beoefenen, door middel van verplichte inhouding aan de bron door degene met wie de sportbeoefening is overeengekomen, verenigbaar zijn met artikel 56 VWEU. Het middel, dat van een andere opvatting uitgaat, faalt derhalve.

2.2. In haar reactie op het arrest van het Hof van Justitie van 18 oktober 2012 heeft belanghebbende nog enige nieuwe stellingen betrokken. Daartoe biedt de wet evenwel niet de mogelijkheid. De Hoge Raad laat die stellingen daarom buiten behandeling.

3. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4. Beslissing

De Hoge Raad verklaart de beroepen in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren, C. Schaap, M.A. Fierstra, R.J. Koopman en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2013.